‘Uren, dagen, maanden, jaren, vliegen als een schaduw heen ! / Ach, wij vinden waar wij staren, niets bestendigs hier beneên!’ dichtte Rhijnvis Feith twee eeuwen geleden. Als alle dichters had ook hij een zwak voor de ‘Kortheid des Levens’ : ‘Het menselijk geslacht valt als de blaadren af: / Wij worden en vergaan,—de wieg grenst aan het graf.’ Zijn tekst werd een tranentrekker, als kerkgezang vooral populair rond Oud en Nieuw, als het gevoel van vergankelijkheid opspeelt.
Lof der vergankelijkheid (in: Gerõn, december 2012)
16 zondag dec 2012
Posted Categorieën
in