Tags

,

Inspirerende voorgangers: Op 24 augustus 2008 sprak Lex Bohlmeijer, presentator van NCRV’s Schepper&Co, met hoogleraar Frits de Lange over theoloog Okke Jager. Dit is een bewerking van het radio-interview.

“Hij legde zich niet neer bij wat hem als feit werd gepresenteerd en kreeg daarmee iets van een querulant, onverzettelijk. Altijd bezig met de toekomst met morgen. Als iemand tegen hem zei `leg je nu maar neer bij vandaag’, dan weigerde hij beslist. Hij ging altijd voor een morgen, dat beter is dan vandaag.
Hij noemde dat zelf wel eens een ‘zeurderig verlangen’ naar het paradijs. Dat was nooit een terugverlangen naar vroeger, daarover hoorde je hem nooit. Integendeel: hij hield van futurologen die over de toekomst spraken. Hoewel hij er ook kritiek op had, was hij iemand van het 20e eeuwse vooruitgangsgeloof. Aan doemdenken had hij een hekel.”

Over zijn colleges

“Als student theologie in Kampen bewonderde ik hem en ik was niet de enige. Hij heeft mij voor de theologie bewaard. De manier waarop hij college gaf, was een fenomeen. Hij kwam binnen met minuscule briefjes met een paar trefwoorden erop, verscheurde stencils van vergaderingen waar hij een bloedhekel aan had. Dan volgde een voorstelling van een uur of anderhalf.
In het begin werd hij aanbeden, de collegezalen puilden uit: wij hadden college van dé Okke Jager. Later ga je je eigen weg, iemand willen imiteren is onvolwassen. Bovendien zou mij dat nooit lukken. Hij was een fenomeen: zijn taalbeheersing, zijn taalvirtuositeit, zijn brede interesse, zijn eruditie. Daar heb ik nooit aan kunnen tippen.
Je hebt perfectionistische mensen die hetzelfde verlangen van de mensen met wie ze omgaan. Dat had hij niet. Hij was meegevend en open. Zelfs de meest onzinnige gedachte werd door hem serieus genomen. Dat maakt een mens kwetsbaarder dan iemand die zijn eigen gelijk voor onfeilbaar houdt. Okke Jager liet zich onderbreken.”

Over zijn preken

“Zijn preken leerde hij altijd uit het hoofd, lopend over de Zwartedijk in Kampen. Daar kwam ik hem vaak tegen. Ik probeerde mijn geheugen te legen, hij deed zijn best om de tekst in zijn geheugen te prenten. Als het hem moeite kostte om een bepaalde zin of passage uit het hoofd te leren, was dat voor hem een signaal dat hij de tekst moest herzien.
Zijn geheugen was immens, ook voor mensen. Als hij ergens ging preken waar hij het jaar daarvoor ook was geweest, dan wist hij nog steeds de naam en voornaam van de ouderlingen die hem verwelkomden. En als je even doorvroeg ook nog hun geboortejaar. Hij was geïnteresseerd in mensen, tot in het detail.”

Over hoop en verzet

“Het woord `verzet’ is essentieel voor zijn denken en theologie, gepaard aan het woord `hoop’. Die twee moet je samen nemen, anders zou je kunnen denken dat hij verzet pleegde om het verzet. Hij pleegde verzet tegen de domme feiten, omdat hij doordrongen was van de hoop dat het beter kon. Hij was een fanatiek neezegger, omdat hij geloofde in een ander en groter ‘ja’. Hij was een lastige gelovige, die medetheologen en mede-kerkleden behoorlijk op de korrel kon nemen.”

Over de cultuur

“Zijn eerste boek ging over poëzie en religie. Er bestond voor hem een organisch verband tussen het Woord en het woord. Als je zuinig wilt zijn op het Woord, dan moetje zorgvuldig met de taal omgaan. De romans, die de helft van zijn studeerkamer vulden, gebruikte hij niet om te weten te komen hoe de moderne mens eruit zou zien. Voor hem waren de schrijvers ook collega’s die een spontaniteit en creativiteit aan de dag legden die hij nastreefde in zijn theologie.
Hij schreef zelf ook poëzie, maar brak nooit door. Critici vonden zijn gedichten afstandelijk, te bedacht. Het gemis aan de spontaniteit van de kunstenaar compenseerde hij door veel literatuur te lezen en ervan te houden.”

Over de nieuwe aarde

“In 1963 promoveerde hij op een proefschrift over het eeuwige leven. Daaronder verstond hij allesbehalve een hiernamaals. Van meet af aan lag in zijn theologie het accent op het aardse leven. Niet omdat hij een 20e eeuws mens was, wel omdat hij steevast geloofde dat de God van de Bijbel ons een nieuwe hemel en een nieuwe aarde belooft, hier. Hij beriep zich voortdurend op de God van de Bijbel, om de God van de religie, `stil maar, wacht maar, later wordt het beter en eigenlijk gaat het om de ziel’, terzijde te schuiven.
Hij was geen religieus mens die ervan hield om naar de kerk te gaan of zich met een psalmboek in een hoekje terug te trekken. Hij wilde de wereld in, van de cultuur genieten. Het draait om de cultuur, om de politiek. Met Van Ruler, een van zijn leermeesters, zei hij: De kerk is een noodoplossing, een middel. Het doel blijft de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. De aarde zoals hij er nu uitziet, deugt niet. Maar wij zijn met de Geest van God begiftigd om God als het ware een handje te helpen.
Hij omhelsde het maakbaarheidsgeloof van de jaren vijftig, zestig. Niet omdat hij een modern theoloog wilde zijn, maar omdat hij ervan overtuigd was dat wij geroepen zijn om deze wereld te veranderen. Sommige gereformeerde theologen vonden de manier waarop Okke Jager over God schreef stuitend. Hij wilde en kon niet geloven in een God die het allemaal liet gebeuren. Hij beriep zich op een andere God en vond daarbij de onderstroom van verzet in de Bijbel aan zijn zijde.
Dat is een immens spannend en gespannen geloof, op het randje van het ongeloof. Als je even niet oplet of de overtuiging verliest dat je goedzit, raak je van God los.”

Over de dood

“Zijn boek De dood in zijn ware gedaante verscheen bijna tegelijk met een tweede boek Liever langer leven. Kon dat niet in een boek? vroegen wij. Nee, zei hij, de dood mag niet met het leven in dezelfde kaft. Onder geen beding wilde hij de dood, de `eindigheid accepteren.
Hij had een enorme werklust, een mensenleven was te kort om alles te doen wat hij wilde doen. Hij moest minstens 120 worden om zijn leven als schepsel te kunnen vervullen. Nu zou hij vermoedelijk een groot voorstander zijn van genetisch ingrijpen om het leven te verlengen en de ouderdom uit te stellen.
Dat een mens ooit van ophouden zou moeten weten, ging erbij hem niet in. De dood noemt hij `een grote verschrikking’. Voor mij is daarmee niet alles gezegd. Wij zullen met die verschrikking moeten kunnen leven en sterven.
Zeg niet te gemakkelijk: leg je maar neer bij de dood. Of als je tachtig bent: nu hoeft het voor mij niet meer, ik ben klaar met leven. Maar het houdt een keer op en uiteindelijk moetje kunnen zeggen dat het goed is.
Ik ben er nog lang niet aan toe, en als ik tachtig ben hopelijk ook niet. Maar uiteindelijk wordt van ons gevraagd dat je aanvaardt dat je je spel gespeeld hebt, het stokje doorgeeft aan anderen en je geest in de handen van de Vader beveelt.”

Over zijn eigen dood

“Het is wrang dat Okke Jager zelf, die heel gezond leefde, geveld werd door een hersentumor. Hij werd 63 jaar. In de krant schreef hij hoe hem, als taalvirtuoos, de taal ontnomen werd. Sommige mensen zeggen dat hij dat niet had moeten doen, ik vond het zeer aangrijpend.
Ik heb het idee dat hij zich tot het uiterste heeft verzet tegen zijn eigen sterven. Daarmee leefde hij tegen de dood, in overeenstemming met zijn laatste boeken. Dat maakte het waarschijnlijk wel moeilijk om met hem over zijn levenseinde te spreken. Door er tot op het laatst over te blijven schrijven, gunde hij de dood het laatste woord niet.”

Over zijn erfenis

“Okke Jager schiep een sfeer waarin het goed toeven was en was de welwillendheid zelve. Maar hij was niet iemand die school maakte of school wilde maken. Hij bracht veel studenten de openheid voor de cultuur bij, maar nooit in de zin van: zoals ik het doe, moeten jullie het ook doen. Dat kan ook niet, zijn stijl was onnavolgbaar. Hij was een theoloog die sterk ad hoc reageerde op de ontwikkelingen in cultuur en samenleving. Het kernwapendebat in de jaren tachtig zal niemand nu nog als relevant voorkomen. Dat maakte een deel van zijn werk tijdgebonden.
Hij verzette zich tegen een mentaliteit van wat hij noemde ‘ontoelaatmaar’: vinden dat het niet goed gaat, maar niet het lef hebben om de barricaden op te gaan en verzet aan te tekenen. In deze theologische grondhouding heeft hij daarmee een inspirerende erfenis achtergelaten. Zijn theologie heb ik ooit omschreven met woorden uit Gezang 300 uit het Liedboek voor de Kerken. `Mensen, komt uw lot te boven, wacht na dit een ander uur, gij moet op het wonder hopen dat gij oplaait als een vuur.’ Leg je niet neer bij de domme feiten; dat is de kern van zijn erfenis, waarvan we veel kunnen gebruiken. Vergeet ten slotte niet de rol die hij gespeeld heeft in de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in Nederland: van een gesloten zuil naar een open kerkgemeenschap, in dialoog met de cultuur. Historisch gezien is zijn rol het waard onderzocht te worden en in het licht te worden gezet.”

NCRV/ Woord &Dienst
5 december 2oo8