Tags

,

(Ook te lezen op de Opinie-pagina van TROUW)

Compassie hangt in de lucht. Het is een passe-partout voor mensen van goede wil. Zeg dat iemand compassie heeft en hij deugt. Toch is het meer dan een retorische truc, het is een nieuwe ethiek. Wie iets met compassie doet, doet meer dan alleen suggereren dat zijn hart wel op de goede plaats zit. Hij bekent zich lid van een beweging die temidden van angst en onzekerheid opteert voor het goede.

Volgens de commissie Geel zal dit woord ‘de ziel, het kloppend hart, de grondtoon’ van het CDA moeten worden. Hoe de partij het er electoraal er af zal brengen als ‘de partij die kiest voor compassie’ , is onzeker. Ethisch gesproken heeft ze in elk geval de wind mee. Een politieke beweging die inzet op compassie moet daarom het voordeel van de twijfel krijgen.

De associatie met het compassionate conservatism uit het George W. Bush tijdperk ligt voor de hand, maar is te gemakkelijk. Sinds 9/11 is de term in de VS naar de achtergrond verdwenen. Angst won het van de compassie. Recentelijk blies David Cameron het concept in het Verenigd Koninkrijk weer nieuw leven in door er het woordje ‘modern’ aan toe te voegen. De conservatieven in de VS en de UK putten misschien uit dezelfde joods-christelijke bron als het CDA, maar ze brouwen er politiek-filosofisch toch een heel rechts drankje van, dat ook veel CDA-leden te zwaar op de maag zal liggen. Compassionate conservatism werd in de VS gebruikt om de regeringsverantwoordelijkheid voor een sociale politiek af te wentelen op de samenleving. Bush nam de term in 1999 in zijn campagne over als politiek program. Gezondheidszorg, welzijnswerk, armoedebestrijding – laat ze over aan kerken, liefdadigheidsinstellingen en private ondernemingen, was de boodschap. Michael Gerson, die de speeches voor Bush schreef, zei het zo: ‘Compassionate conservatism is de theorie dat de overheid de aanwezigheid van sociale diensten aanmoedigt, zonder ze zelf te leveren.’ Compassie met de armen betekent niet dat je hen een baan verschaft, maar hen voortdurend voorhoudt dat ze die zelf kunnen krijgen. Of, zoals ik ooit een ouderling tegen een bedelaar hoorde zeggen, die bij de uitgang van de kerk waar ik preekte zijn hand ophield: ‘wat jij nodig hebt, is een schop onder je kont.’ Hij had werkelijk met hem te doen.

Wie politiek met compassie wil bedrijven kan echter ook uit een minder conservatief vaatje tappen. Dat van Karen Armstrong bijvoorbeeld, en haar Handvest voor Compassie. Niet zozeer politiek als wel religieus geïnspireerd. Begin 2008 sprak de religieuze bestsellerauteur – en gewezen non – bij een prijsuitreiking de wens uit voor zo’n Handvest. Binnen anderhalf jaar was er niet alleen een tekst, maar ook een wereldwijde beweging van individuen en organisaties die er voor tekent. ‘Het principe van compassie of mededogen vormt het hart van alle religieuze, ethische en spirituele tradities’, zo opent het. ‘Het roept ons op altijd alle anderen te behandelen zoals wij zélf behandeld willen worden. Compassie zet ons aan om ons onvermoeibaar in te zetten voor het verzachten van het leed van onze medeschepselen, om niet onszelf maar een ander in het middelpunt van onze wereld te plaatsen en recht te doen aan de onschendbare heiligheid van elk mens door iedereen zonder uitzondering te behandelen met absolute waardigheid, billijkheid en respect.’ Het manifest roept vervolgens op om compassie weer tot het centrum van moraal en religie te maken met het oog op een duurzame globale wereldorde. Wéér, want de religieuze tradities zelf hebben boter op hun hoofd en zijn ontrouw geweest aan hun eigen kern.

Het is gemakkelijk met Armstrong – ze schreef ook een boek onder dezelfde titel – en haar beweging onder kritiek te stellen. Het handvest reduceert religies tot één essentie, veegt alle religies op één hoop, en krijgt alleen vrijzinnig-liberale gelovigen achter zich. En moet je nu religieus zijn om mededogen te voelen? Het handvest is bovendien inconsistent. Hoe kun je nu een beroep doen op zelfopofferend mededogen en tegelijk de wederkerigheid van de gulden regel verdedigen? En is moraal niet meer dan compassie? Is de ander uieindelijk niet beter af als we meer ons verstand gebruiken en minder ons hart laten spreken?

Allemaal waar. Toch mag de C wat mij betreft de C van compassie worden. Ik heb daarvoor drie redenen. Ze hebben met de moderne cultuur te maken, die steeds meer op passie drijft. Maar ook met de ethiek die de morele waarde van emoties en verbondenheid herontdekt. En tenslotte met de theologie, die de herinnering levend houdt aan wat ooit ‘christelijke naastenliefde’ heette. Het biedt een variant in de ethiek die niet de gemakkelijkste is. Een ethiek voor sterke mensen. We kunnen haar agapisme noemen, naar het Bijbelse woord voor liefde, agape . Aan de theologie ontleen ik uiteindelijk ook een viertal valkuilen waar een ethiek van mededogen bij uit de buurt moet blijven.

Ik begin met de cultuur. Elke periode in de cultuur ontwikkelt haar eigen manier om naar de morele werkelijkheid te kijken. De filosoof Luc Ferry, voormalig Frans minister van onderwijs, heeft dat voor de westerse geschiedenis overzichtelijk in kaart proberen te brengen. Voor de Grieken was de wereld idealiter een geordende kosmos en bestond het goede in het je conformeren aan de wetten van de natuur. Het Christendom nam daarna de idee van de natuurwet over, maar maakte haar ondergeschikt aan God. De wil van God doen, dat is het goede. De Verlichting nam vervolgens afscheid van het theïsme en fundeerde de ethiek in de menselijke ratio. Goed is wat je redelijkerwijs aan de mensheid in jezelf verplicht bent, aldus Immanuel Kant. Maar de rationaliteit als funderend principe van de ethiek heeft inmiddels in de hedendaagse cultuur aan kracht ingeboet, constateert Ferry. In de chaotische globalisering bepaalt niet meer het sociaal contract de morele betrekking tussen mensen en groepen, maar de emotie. De kracht van de passie waarmee jij in het leven staat, het vermogen om je al dan niet te laten raken door het leed en de vreugde van anderen, en de ad hoc uitkomst die telkens daarover uitonderhandeld wordt – dat is het ethische krachtenveld van de eenentwintigste eeuw geworden. Dat kan niet anders dan leiden tot heerszucht, ongelijkheid en weekhartige willekeur, zeggen cultuurcritici. Dat gevaar is niet uitgesloten, geeft Ferry toe in zijn La révolution de l‘amour. Maar nog nooit heeft een cultuur zo hoog ingezet op persoonlijke relaties, intimiteit, ouderschap, gezin. Ook al lijden we eronder en lopen relaties keer op keer stuk: alles is liefde, liefde is alles.

Dan de ethiek. Zullen we nu hautain de schouders over deze Erlebnisgesellschaft ophalen? We kunnen beter de bakens verzetten en het paradigma in de ethiek er op aanpassen, zegt Ferry en ik ga met hem mee. Het is tijd voor een ethiek van compassie. ‘Het gevoel van diep mededogen voor een ander die door het ongeluk getroffen worden, vergezeld van een sterk verlangen zijn lijden te verlichten’, zo omschrijft het woordenboek het begrip. Aangedaan worden door een enkeling, dat houdt niet over. En wat we voor de ene mens voelen, voelen we voor de ander niet. De Mauro-discussie maakt dat pijnlijk duidelijk. Maar dit is nu eenmaal het morele frame waarbinnen mensen vandaag denken. Het heeft naast een tekort ook een tegoed. Het brengt ons weer een lang vergeten waarheid te binnen die door het liberale individualisme werden verdonkeremaand: dat wij in elkaars handen zijn overgeleverd, elkaar kunnen maken en breken. Dat mensen aangewezen zijn op elkaars ontferming.

Dat vraagt om een relationeel mensbeeld. Daarom moet mededogen ook uit de sfeer van de individuele emotie worden gehaald. Compassie is meer dan een gevoel, het is onze status quo. Je besluit niet als individu tot mededogen, het overmeestert je. Je wordt er gedachteloos in meegezogen. Pas in tweede instantie stem je er bewust mee in, of onttrek je jezelf moedwillig eraan. Compassie ontspringt niet aan onszelf maar overkomt ons. Religieus gezien kun je zeggen: zij komt van God en wij delen erin. Wij zijn geen meester over het mededogen.

Compassie schept een lotsgemeenschap. Maar zij wist de grenzen tussen ik en jij niet uit, maar maakt ze des te scherper voelbaar. Het beroep dat de ander in zijn ellende op jou doet maakt je tot onvervangbare enkeling: het is aan jou om te reageren, en aan niemand anders. En echte compassie knuffelt ook de ander niet dood, maar zoekt zorgvuldig het goede voor hem of haar, met respect diens uniciteit.

Het ondergaan van mededogen is niet iets voor slappe knieën en een weke ruggengraat. Het goede promoten van een ander – hoe houd je dat ooit vol als je denkt genoeg te hebben aan jezelf? Helemaal als de ander niet je vriend is of nog erger, je vijand. En hoe kom je er achter wat goed is voor anderen? Niet alles wat iemand verlangt, is immers goed voor hem.

‘Compassie is een term die zich richt op de zwakte van mensen’. Zo schreven CDA leden deze week in een oproep om maar van compassie als kernwoord af te zien. ‘Streeft het CDA ernaar de partij te zijn van het medelijden? Van de zielige mensen? Is het verboden om sterk te zijn?’ Ze zien het verkeerd: compassie is alleen iets voor sterke mensen. Er is ook wel zwak mededogen – laten we het medelijden noemen. Kerkvader Augustinus – die het opnam voor compassie en het woord misericordia daarvoor muntte – had er een goed oog voor. Als hij mensen in het theater ziet zwelgen in hun eigen tranen en genieten van hun eigen begaandheid met het lot van acteurs, noemt hij dat kwaadwillende welwillendheid, malivola benevolentia. Descartes maakte later eenzelfde onderscheid tussen de compassie van zwakke en van sterke zielen. In het eerste geval blijf je gevangen in de eigen verbeelding. Je bent overmand door angst dat het lijden van de ander ook jou zal kunnen overkomen. En je zwelgt in de vreugde dat het niet jouw lijden is! Je tolt rond in je eigen fantasie. In de ware compassie daarentegen ben je lucide tegenwoordig bij jezelf, zodat jij werkelijk wordt geraakt door het lijden van de ander.

Zo moeten we ook Nietzsche’s weerzin tegen het medelijden als een afkeer van de angst van zwakke zielen verstaan. Hij wil ruimte scheppen voor een compassie, die van het lijden geen argument maakt tegen het leven, maar het als zijn intensivering ervaart. Op en top mens zijn, dat is niet domweg maar wat voortbestaan, maar risico willen lopen dat je veranderd wordt door deelgenoot te worden van het lot van anderen. Werkelijke levenskracht toont zich in het opgeven van de burcht van het gesloten ik en een overgave aan de vreugde en de pijn van het leven. In het erbarmen zit een element van onteigening: je laat jezelf decentreren, troebleren door een ander.

Dat compassie dus niks voor watjes en softies is, zal duidelijk zijn. Maar is het niet eerder omgekeerd zo, dat zij ons óvervraagt? Zo’n ethiek lijkt niet om sterke mensen, maar om heiligen te vragen. Daarom tenslotte de theologie. Wat we hier compassie noemen, wordt in de joodse en christelijke traditie barmhartigheid of naastenliefde genoemd. Mededogen is geen joods-christelijke exclusiviteit; Karen Armstrong heeft gelijk: alle grote religieuze tradities weten er van. Toch heeft het verhaal van de Barmhartige Samaritaan (Lucas 10), zeker in het Nederland waar het CDA zijn electoraat haalt, het beeld van mededogen bepaald. De reiziger die ‘tot in zijn ingewanden’ werd bewogen – zo staat het er letterlijk – door het beroofde slachtoffer, halfdood aan de kant van de weg. Een krachtig verhaal, met alle kenmerken van sterke compassie. De Samaritaan die zich in het krachtenveld van de noodlijdende begeeft en niet als de priester en de Leviet aan de overzijde voorbij gaat, wordt door spontane emotie overmand en uit zijn centrum gehaald.

Het verhaal spreekt zo tot de verbeelding dat vaak vergeten wordt waarom Jezus het vertelt: als toelichting bij het zogenaamde dubbelgebod ‘Heb God lief boven alles en de naaste lief als jezelf.’ Dat gebod brengt de ethiek van compassie in de joods-christelijke traditie op een noemer. Het is een gebód: een visie op goed leven die je je moet toeëigenen. Of beter, waaraan je je gewonnen kunt geven. Door dat te doen ontken je het spontane mededogen niet, maar zet het wel in een normatief kader.

Het ‘heb je naaste lief als jezelf’ bewaart de compassie voor vier valkuilen. In de eerste plaats de sentimentalisering. Compassie gaat gepaard met emotie, maar dat hoeven niet per se warme gevoelens te zijn. Je kunt door de ander geroerd worden, maar je kunt ook beroerd van hem worden. Een ding is echter uitgesloten, zelfs als hij vreemdeling of vijand is: dat hij je koud laat. Daarom is hier sprake van een gebod; het geldt ook daar waar je er niks bij voelt.

Vervolgens de tweede valkuil: de zelfopoffering. De christelijke compassie is vaak als zelfhaat geïnterpreteerd, niet in het minst door christenen met heiligheidsaspiraties. Je om anderen bekommeren staat gelijk aan jezelf verachten. Een christen is een mens voor anderen, schreven nog niet zo lang geleden theologen Barth en Bonhoeffer. Maar liefde voor jezelf wordt in het liefdesgebod niet afgewezen, integendeel, het geldt zelfs als model voor de naastenliefde. Je bent begaan met jezelf? Nou dan, wees dan ook net zo begaan met anderen. Daar ga je doorgaans niet aan onderdoor. Integendeel: ‘doe dat en u zult leven’, zegt Jezus.

De derde valkuil: de willekeur. Naaste ben je van iedereen. Dat is het ongemakkelijke van het gebod: het sluit vriendjespolitiek uit. Natuurlijk, je bent gehecht aan je vrienden, voelt je aangetrokken tot je partner, hebt jezelf geïnvesteerd in je kinderen. Je hebt zo je preferenties. Dat is normaal. Je kunt niet iedereen evenveel goed doen. Waar het om gaat is dat je in je beperktheid niemand kwaad doet. Naastenliefde is: naar vermogen recht doen aan ieders waardigheid. Barmhartigheid staat niet dus haaks op rechtvaardigheid, maar is er de warme vorm van. Rechtvaardigheid, omgekeerd, is onderkoelde compassie.

Een vierde valkuil tenslotte: paternalisme. Medelijden dat van één kant komt en vanuit de hoogte. Zorg die de ander als object van welwillendheid beschouwt, als hij maar wel zijn hand ophoudt en netjes dankjewel zegt. Wie houdt van zichzelf, heeft zelfrespect. Die knuffelt zichzelf niet dood en pampert zichzelf niet eindeloos. Doe dat dan ook een ander niet. Heb respect.