Column De Verwondering, 2020 #1

Ook al ben ik niet een groot zeiler, ik vind zeilen een prachtig beeld voor ons leven. Het leven vraagt om ‘stuurmanskunst’, we moeten ‘laveren’ om ‘koers’ te kunnen houden en onze zeilen zetten naar wind en golven, willen we onze bestemming bereiken. 

Je kunt met het beeld veel uitdrukken.

Ook voor de zenmeester Dōgen (1200 – 1253) was het een geliefd beeld. Maar hij buigt de metafoor van de zeiler in een onvermoede richting. 

‘Leven is als iemand die in een boot vaart. Ofschoon hij aan boord van de boot het zeil hanteert, het roer ter hand neemt en boomt, draagt de boot hem en is hij niets zonder boot. Door met de boot te varen maakt hij deze tot een boot.’ 

We filosoferen stoer over zelf de regie voeren, en over ons eigen leven leiden en zo – maar de zenmeester drukt ons met de neus op de fragiele basis die aan die flinke taal ten grondslag ligt.  Zelfsturing berust op een flinterdun vliesje, het gegeven leven zelf, waarover je niet kunt beschikken. Het leven is de absolute mogelijkheidsvoorwaarde voor die zelfsturing, en we hebben het niet in de hand. Wij sturen het niet, het draagt ons, zolang het duurt. 

Jij bent niet de boot waarmee je vaart, en hij is ook niet jouw bezit, houdt Dōgen ons voor. Dat je hem alleen ‘door ermee te varen tot een boot maakt’ – dat besef je je zelden bewust. Er zit een bodem van fragiele, vliesdunne gratuïteit onder ons leven. Je bent er, maar je bent er zomaar geweest. We drijven op de golven van een stroom die niet aan een bron in onszelf ontspringt, groter en sterker dan ons zelf. 

Dat is het grootste wonder, en we beseffen het zelden. De godsdienstwetenschapper Joseph Campbell schreef een zin die me bij bleef: ‘Mensen zeggen dat we allemaal de zin van het leven zoeken. … Ik denk eerder dat we op zoek zijn naar de ervaring dat we leven (‘an experience of being alive’zodat wat we in ons lijf ervaren resoneert met wat wij zelf en hoe de dingen ten diepste zijn. Zodat we op dat moment de vervoering voelen dat we leven.’ (‘the rapture of being alive’). 

Ik vind vooral dat woordje ‘rapture’ prachtig. Het drukt voor mij precies de tinteling uit die hoort bij het gevoel dat ik leef. 

Dat gebeurt me minder vaak dan ik zou willen. De stuurmanskunst slokt me zo op dat ik de boot vergeet. 

Maar vroeg of laat roept het leven mij, subtiel en zachtjes of soms ook hard en ongenaakbaar. Maar het doet hoe dan ook een appel op me, waar geen ontkomen aan is. ‘Hé, jij daar, je leeft!’ 

Wat een ongelooflijke botterik zou ik dan zijn als ik dan zou antwoorden met: ‘So what?’