Het was ooit de blikvanger van een tentoonstelling over Christus in de moderne beeldende kunst: de tekening waaraan de Zuid-Afrikaanse kunstenares Marlene Dumas de titel ‘Jezus is boos’ meegaf. Een donker, paars aangelopen Christus kijkt je doordringend aan met priemende ogen. Dumas verbeeldde de nachtmerrie uit haar kinderjaren, de God van haar jeugd, een strenge, straffende Bovenmeester in de hemel. Een geloof waarin niets mag en alles zondig is.

De tekening bleef me, vooral om de titel, bij. Jezus met een kwaaie kop, dat laat zich moeilijk voorstellen. We zien Christus liever als een zoete, lieve vredestichter, die als hij op de ene wang geslagen wordt, je ook de andere toekeert. De God als boeman, waarmee Dumas werd opgevoed, zijn we ook kwijtgeraakt. Gelukkig maar, want hij heeft al genoeg tere kinderzielen beschadigd. De toornende God uit het Oude Testament kunnen we het beste zien als het dubbelzinnige product van een pril stadium in de religieuze evolutie.

Maar ondertussen hebben christenen van God wel een doetje gemaakt, een lieve opa, die machteloos toeziet hoe het kwaad zich breed maakt in de wereld. De moderne theologie heeft van God een tijger zonder tanden gemaakt, schreef Kuitert ooit.

Misschien wordt het weer eens tijd voor een woedende God, een boze Jezus, maar dan een wel andere dan die uit Marlene Dumas’ jeugd.  De titel van haar tekening doet ook denken aan de razende Jezus die tekeer gaat in de tempel in Jeruzalem. Hij ontsteekt in woede als hij ziet hoe het heiligdom een rovershol is geworden waar woekeraars zich verrijken met het offergeld van de armen. Hij loopt paars aan als hij tekeer gaat tegen de uitbuiters, is buiten zinnen als hij hun kramen omvergooit en hen genadeloos afranselt met een eigenhandig geknoopte zweep. Jezus is boos, zo boos, dat hij het met zijn blote handen niet af kan. Een heetgebakerde profeet van het kaliber van Amos en Obadja, die vloekend en tierend Gods ‘beker van woede’ uitgiet over wie rijk wil worden over de ruggen van anderen.

‘Leer goed te doen. Zoek het recht, help de verdrukte, bied wezen bescherming, sta weduwen bij,’ lezen we bij Jezus’ verre voorganger, de profeet Jesaja. Dat is de hele theologie van de Hebreeuwse profeten in een notendop. Jezus deelt dat geloof als één van hen. We hebben van hem echter een zoetgevooisde allemansvriend gemaakt, en zijn z’n profetische passie voor gerechtigheid vergeten. Die rusteloze hartstocht, die het verlangen wakker houdt naar een beter leven voor ieder wie te kort gedaan wordt. En die hem woedend maakte.

Iets meer van die heilige verontwaardiging zou ons sieren. ‘De hoop heeft twee prachtige dochters’, schreef de kerkvader Augustinus ooit, de theoloog met het onrustige hart. ‘Woede over hoe de dingen zijn en moed om te geloven dat ze niet zullen blijven zoals ze zijn.’