De moderne pelgrim hoort een roepstem in zijn hart en komt in beweging. Dat is de essentie van geloven, volgens ethicus Frits de Lange.

Ruim een kwart miljoen mensen liep in 2015 (een deel van) de pelgrimsweg naar Santiago de Compostela. Verreweg de meesten doen dat niet meer als boetedoening, om met God in het reine te komen. Maar waarom dan wel?

Frits de Lange (1955), hoogleraar ethiek aan de Protestantse Theologische Universiteit, schreef er een boek over. De moderne pelgrim fascineert hem. Oude geloofszekerheden zijn verdampt; de meeste mensen kunnen niks meer met Bijbel of traditie. Maar de behoefte aan spirituele verdieping is niet weg.

Op de camino (de weg) komen pelgrims zichzelf tegen en elkaar. En ze komen veranderd terug.

Wanneer en hoe kreeg u het idee om ‘lopen’ als ingang te nemen voor dit boek?

‘Het leven is een pelgrimsreis; dat is een heel basale gedachte in de christelijke traditie. We zijn mensen onderweg. We zijn er nog niet; we weten nog niet alles. Dat is de heilige onrust van Augustinus: we zijn hier niet thuis, we zijn op weg naar iets beters, en dat verlangen wordt maar niet vervuld in dit leven.

Het is pas heel recent dat de camino naar Santiago de Compostela zo massaal populair is geworden. Een jaar of vier geleden begon me dat op te vallen. Ik verbaas me erover, hoe vaak ik hoor dat iemand dat gaat doen. De meesten zijn niet op een traditionele manier gelovig. Het zijn vaak mensen van mijn generatie; ze gaan de camino doen na een persoonlijke crisis, of als eerste onderneming in hun pensioen, om te overdenken wat ze met de rest van hun leven willen.

Mijn vraag was: kan ik via die ‘pelgrim 2.0’ op het spoor komen hoe mensen vandaag religieus zijn? Zou hij me iets kunnen leren over God, over het leven, over wat ertoe doet?

Ik begin dus niet bij de christelijke traditie van de pelgrimage, om van daaruit de moderne pelgrim te beleren. Ik ga de omgekeerde weg.’

U hebt zelf niet de camino gelopen. Kun je dan wel zo’n boek schrijven?

‘Ik heb er geen tijd voor. Een week zou misschien nog kunnen, maar dat is geen echte pelgrimage. Om die ervaring echt te ondergaan, moet je minstens de laatste zes- of zevenhonderd kilometer lopen. Nee, ik heb dus geen participerend onderzoek gedaan. Ik neem de pelgrim als metafoor. Net als Augustinus, die een bloedhekel had aan reizen, en John Bunyan, die zijn Pelgrimsreis schreef in de gevangenis.’

U vult geloven heel fysiek in.

‘Veel theologie zit in het hoofd – zeker bij protestanten. Het gaat over de leer. Maar daarin zijn we de weg en de woorden kwijt. Theologie is nog maar iets voor een heel kleine kring, die het abc van de christelijke traditie nog kent. Nu zijn er veel mensen die met de kerkelijke leer niets meer hebben, maar wel zo’n pelgrimage doen. Ze gaan niet zomaar langeafstandswandelen; ze doen iets religieus. Ze voelen zich door iets geroepen om op pad te gaan. Daarin zie ik de kern van geloven terug en dat is iets fysieks: opstaan, in beweging komen, de ene voet voor de andere zetten.’

Hoe weet u zo zeker dat dát de kern is?

‘Paul Tillich (een lutherse theoloog, 1885-1965, red.) zei: “Geloven is de moed om er te zijn”. Ik ben in mijn werk veel bezig met ethiek in de zorg en rondom het levenseinde. Ik vraag me vaak af: wat maakt dat iemand van tachtig, negentig jaar nog elke morgen de moed heeft om uit bed te stappen? Wat drijft hem? Wat roept hem? Het is een vorm van geloven.

Vervolgens probeer ik dat te verstaan vanuit de traditie. Mozes en Abram werden geroepen. Ze hoorden een stem. Was dat een innerlijke stem? Dat maakt niet uit, want het was iets wat groter was dan zijzelf. Iets zei tegen hen: sta op! We moeten hier weg. Neem geen genoegen met de plek waar je bent. We zijn nog niet thuis.

Je zou ook kunnen zeggen: de kern van geloven is de ontmoeting met God en met Jezus.

‘Dan zou mijn vraag zijn: wat bedoel je daarmee? ‘Ontmoeting’ is trouwens ook een heel fysiek woord. Iemand anders kan zeggen: voor mij is de kern dat ik omgeven ben door een zee van liefde, of: dat ik er ben voor anderen.

Ik schrijf in dit boek niets over Christus en over het kruis. Dat komt doordat ik de pelgrimage als uitgangspunt neem, en dan kom ik daar niet. Kies je een andere aanvliegroute, dan zie je weer andere kanten. Een theoloog is ook maar een pelgrim onderweg.

Maar op dat minimale zit het voor mij wel vast: een appél, een roeping waarop je moet antwoorden. Als dat ontbreekt, is het voor mij geen geloof.’

Je zou ook kunnen zeggen: als je in je theologie niet bij Jezus uitkomt, doe je iets verkeerd.

‘Je kunt daar te snel op aanvliegen. Ik zou het heel graag willen hebben over Jezus, en zijn verkondiging van het koninkrijk, in het verlengde van de profeten. Over hoe Hij het koninkrijk belichaamde. En hoe we vandaag de opstanding kunnen verstaan. Maar zo ver reikt de polsstok van dit boek niet. Mensen zullen altijd iets missen. Dat hou je toch. Wij zijn beperkte, eindige mensen. God is altijd groter dan onze theologie.’

U maakt het ook persoonlijk; u herkent bij die pelgrims ‘mijn eigen geloof in een voller, beter, waarachtiger leven’.

‘Dat is mijn apologetiek. Toen ik theologie studeerde, was mijn hoofdvak evangelistiek. In een tijd waarin zo velen van de kerk afhaakten, wilde ik verwoorden waarom het niet gek was om te blijven. Ik doe een goed woordje voor religie, voor geloof. Het is helemaal niet gek om aan God te doen. En als je herkent dat er iets in je leven is wat jou overstijgt, wat een beroep op je doet, dan zijn wij broeders en zusters.’

Maakt het niet uit wie of wat je in beweging zet?

‘Ik noem dat God, maar dat hoeft niet per se. Als anderen het hebben over het leven, de liefde, het licht, het appél dat een ander op je doet, dan herken ik daarin degene die ik God noem. Het woord ‘God’ is een symbool: voor dat wat ons onvoorwaardelijk aangaat, wat ons roept. Dat gaat boven ons uit en je kunt er niet omheen. Er wordt een appél gedaan en je moet antwoorden. Geloof is appél en respons.

In mijn eigen kerk zijn er mensen die niet begrijpen waar ik het dan over heb. Zo iemand zegt: “Voor mij is geloven een zeker weten, dat Jezus de Zoon van God is’’. Dat noem ik een niet-religieuze gelovige. Er zijn andere mensen om mij heen die met die taal niks hebben, maar die zich wel geroepen weten – bijvoorbeeld om vrijwilliger te worden in een azc. Dat noem ik religieuze ongelovigen.’

U maakt in dit boek een paar keer een karikatuur van traditioneel geloof en dan zegt u: zo kan het niet meer, we moeten een andere manier zoeken. Maar ik herken die karikatuur vaak niet. Wat moet ik er dan mee?

‘Gewoon blijven geloven! Het boek is geschreven voor mensen aan of over de rand van de kerk, die de taal van de traditie kwijt zijn. Als ik binnen de kerk hetzelfde wil zeggen, gebruik ik andere woorden.

En een karikatuur – Ik kom het toch regelmatig tegen, hoor: er is veel goedkope genade. Vooral rond uitvaarten. Wat troost nou écht: je gaat straks naar de hemel, of als je kunt zeggen:  jouw leven is van waarde geweest, je hebt niet vergeefs geleefd? Dat is een duurdere troost; er zit ook lijden en tragiek in.

Het is een heidense gedachte om persoonlijk te willen voortbestaan. Dan wil je je eigen hachje redden. Ik spreek er liever over vanuit God: je bent ook na je dood geborgen bij God, of in de liefde, of in het Leven.’

Reve zei: ‘Dat koninkrijk van u, wordt dat nog wat?’ Dat betere, vollere, waarachtiger leven van u, wordt dat ook wat?

‘Dat bid ik van harte met Reve mee. Geloof is een gebed. Een smeekgebed ook: “God, doe er wat aan! Kom gauw! Waarom verlaat je mij?’’ De psalmen maken dat ook heel fysiek: “Ik ben een worm …’’ De kern van de theologie is het psalmgebed.’

Als je het over troost hebt: mij troost het dat er een dag komt waarop met alle onrecht en lijden in de wereld wordt afgerekend.

‘Dat hoop ik ook. Van ganser harte. Maar het is een gebed. Een hoop. Een verlangen.’

En een belofte?

‘Ja, een belofte. Maar die moet waargemaakt worden. Daar ga je voor. Maar we weten niet hoe het verder loopt. Jonathan Sacks, de vroegere opperrabbijn van Londen, beschrijft hoe Joden zelfs na de Holocaust in zekere zin optimistisch zijn gebleven. Want de Messias komt! Alleen, hij arriveert nooit. De christelijke verwachting van de wederkomst lijkt erg op die messiasverwachting. Het betere leven komt, en toch merk je elke keer: het is er nog niet. De wederkomst is geen punt in de geschiedenis waarop het gebeurt. Het gaat om de verwachting, de spanning, de onrust. Wij kunnen alleen verantwoordelijkheid nemen, voor hoe het verder gaat met de geschiedenis.

Je kunt een wat-geloof hebben. Dan geloof je dat … God bestaat, of Jezus terugkomt. Geloof is dan een beschrijving van een voorstelling van zaken. Je kunt ook geloven ín … Dan is geloof een existentiële daad. Dat is mijn manier.’

Dat betere leven krijgen wij uiteindelijk niet voor elkaar. Daar is een God voor nodig.

‘Ja, Romeinen 8 zegt: God zelf bidt in ons. God gelooft, in ons, Hij maakt dat wij geloven. De moed om er te zijn is een gave, niet jouw prestatie. En daarmee blijft het ook krakkemikkig, met vallen en opstaan.’

Hoopt u dat die pelgrim, die niks meer met de christelijke traditie heeft, bij God uitkomt?

‘Dan zeg je dat hij nog iets mist, iets wat wij in pacht hebben. Misschien is hij er al. Dat hoop ik. Ik wil heel graag dat mensen geraakt worden door het verhaal van Jezus, zijn verkondiging van het koninkrijk, dat ze de Bijbel weer gaan lezen, met rode oortjes. Dat hoop ik erg. Het is het best bewaarde geheim van onze cultuur. Maar misschien zijn zij allang door God gevonden.’

Interview: Wim Houtman @ND