Tags

, , ,

HET UNIVERSELE HUMANISME VAN OMRI BOEHM (1)

Volzin juni 2025, #6

Omri Boehm (Haifa, 1979) maakte furore als kenner en pleitbezorger van het werk van de Verlichtingsfilosoof Immanuel Kant (1724 – 1804), die het opnam voor de gelijke waardigheid van elk mens. Maar hij ontpopt zich nu ook als politiek filosoof met internationale allure. Hij kijkt het meest gevoelige dossier in de mondiale politiek, het Israëlisch-Palestijnse conflict recht in de ogen, analyseert het koelbloedig én plaatst het tegelijk in een hoopvol toekomstperspectief.

GEVIERD EN OMSTREDEN

Het ene moment word je gelauwerd, het andere verguisd – en wel om dezelfde reden. Het overkwam Omri Boehm onlangs in Duitsland. In maart 2024 ontving de Duits-Israëlische filosoof, die nu in New York doceert, in Leipzig een prestigieuze Europese prijs voor zijn boek Radicaal universalisme. Voorbij aan de identiteitspolitiek. In april 2025 zou hij in Buchenwald een lezing houden ter gelegenheid van de tachtigste verjaardag van het voormalig concentratiekamp. Maar de uitnodiging werd op last van de Israëlische ambassade ingetrokken omdat zij ‘schandalig, en een flagrante belediging van de herinnering aan de slachtoffers’ zou zijn. Waarom was Boehm niet meer welkom?  Om precies dezelfde reden als waarom hij het jaar daarvoor in Leipzig gelauwerd werd: om zijn pleidooi voor een radicaal universalisme. De ambassadeur: ‘Onder het mom van wetenschap probeert Boehm de herinnering aan de Holocaust uit te wissen met zijn discours over universele waarden. Daarmee berooft hij het van zijn historische en morele betekenis.’

Wat maakt Omri Boehm ineens zo gevierd èn omstreden? Boehm is door zijn Kant-studies een rijzende ster aan het intellectuele firmament. Maar hij ontpopt zich nu ook als politiek filosoof met internationale allure, met een krachtige verdediging van de liberale democratie. Hij is de stem van een nieuwe generatie denkers na John Rawls en Jürgen Habermas. Omri Boehm heeft met zowel een Duits als Israëlisch paspoort en als zoon van een vader die het concentratiekamp overleefde in de Midden-Oosten kwestie recht van spreken: er is een uitweg, al lijkt het nu nog een utopie. De twee staten-oplossing, het compromis van Oslo uit 1993 is inmiddels een cliché geworden, volstrekt door de feiten achterhaald. Boehm mikt in plaats daarvan op een binationale staat Israël, waarbij zowel aan Palestijnen en Joden zelfbeschikking wordt verleend met dezelfde grondrechten.

TRANSFER

Israël – een utopie is een (helaas nog niet vertaald) verpletterend boek. Moedig, controversieel en inspirerend tegelijk. Boehm ontziet niets en niemand bij zijn reconstructie van het Israëlisch-Palestijnse conflict. Hij schreef het vóór 7 oktober 2023, het bloedbad door Hamas en het Israëlische geweld dat daarna in Gaza ontketend werd. Maar je leest het als een verklarende reconstructie waarom het daartoe wel móest komen.

Israëls politiek van ‘etnische zuivering’ – Boehm hanteert de term expliciet – heeft al een lange voorgeschiedenis, die teruggaat tot de zionistische beweging in de jaren dertig van de vorige eeuw. Omri Boehm kritiseert die beweging van binnenuit. Hij noemt zichzelf nog steeds zionist, omdat hij bij founding fathers als Theodor Herzl, de vroege David Ben-Gurion, Ze’ev Jabotinsky, ook kiemen gelegd ziet voor een ander binationaal zionisme, dat niet uit is op verdrijving en onderdrukking (ook het woord ‘apartheidspolitiek’ schuwt Boehm niet) van Palestijnen. Daarbij haalt hij scherp uit naar linkse intellectuelen als David Grossman en Amoz Oz, die nooit hebben willen erkennen dat een Joodse staat die op etniciteit is gebaseerd geen liberale democratie kán zijn omdat hij niet-joden per definitie als tweederangsburger blijft beschouwen.

Wat zorgde ervoor dat de droom van een eigen Joodse natie in een nachtmerrie veranderde? Waarom verschoof de oorspronkelijke zionistische agenda voor een binationale staat naar het huidige Israël als etnische natiestaat? De onafhankelijkheidsverklaring van Israël sprak in 1948 nog in het algemeen over het recht van Joden op zelfbeschikking in Eretz Israël, maar in de Wet op de Natiestaat uit 2018 is dit recht ‘uniek aan het Joodse volk’ voorbehouden. De massieve nederzettingenpolitiek kreeg daarmee een wettelijke basis.

De geesten hiervoor waren ooit al rijp gemaakt door de Britse Peel Commissie die in 1936 voor het eerst openlijk over een ‘transfer’ van Palestijnen sprak bij een opdeling van Palestina in een Arabische en een Joodse staat. Maar de beslissende impuls die Israël tot een exclusief Joods land maakte, in plaats van een liberale democratie, vormde de Holocaust. Joods, in de etnische zin van het woord, niet als aanduiding voor een cultuur of een religie, maar als iets dat in je bloed zit. Boehm: ‘De systematische vernietiging van Europese joden overtuigde de zionistische leiders ervan dat Joods leven alleen mogelijk is bij Joodse soevereiniteit, een Joodse grensbewaking en immigratiedienst. De gruwelen van de Holocaust droegen ertoe bij dat ook de internationale publieke opinie deze visie accepteerde. Maar ten diepste ondermijnde de Holocaust het Joodse vertrouwen in een liberale democratische wereldorde. Als pluralistische democratieën niet in staat blijken om Joods leven te beschermen waar Joden in de minderheid zijn, dan hebben Joden een eigen exclusief soevereine staat nodig.’

DE HOLOCAUST

De Holocaust werd de unieke bestaansgrond voor de natie Israël. Dat was het niet van meet af aan. Boehm laat zien dat door de heroïsche pioniersmentaliteit van de kubbitzim en mosjavs ook na 1948 eerst maar weinig plek was voor collectief slachtofferschap. Pas later groeide de Holocaust uit tot het eenheid stichtende principe van Israëls nationale identiteit. David Ben-Gurion benutte in 1960 als premier het proces tegen Eichmann doelbewust daarvoor.  De catastrofe was niet langer de persoonlijke herinnering van overlevenden, maar het verleden van ons allemaal. Boehm: ‘Elke generatie dient zich zo te beschouwen alsof hij zelf uit Auschwitz komt.’

Vanaf het moment dat Israëls identiteit berust op het wij van het ‘wij, Joden’, zo constateert Boehm, is het geen republiek meer met burgers, maar een natie waarin het telt of je slachtoffer bent of niet. Ben je het niet, dan moet je het wel op Joden gemunt hebben. De Holocaust als identiteitsprincipe sluit niet alleen Arabische Israëli’s als medeburger uit, het maakt hen ook tot potentiële vervolgers. Netanyahu suggereerde zelfs op een congres van Zionisten in Jeruzalem in 2015 dat de Palestijnse grootmoefti van Jerusalem ooit Hitler zou hebben overtuigd van de Endlösung. ‘Hitler wilde de Joden niet uitroeien,’ legt Netanyahu uit in zijn speech, ‘hij wilde ze alleen verdrijven. Maar de moefti protesteerde: “dan zouden ze allemaal naar Palestina komen.” ‘Wat moet ik met hen doen?’, vraagt dan de Führer. ‘Verbrand ze,’ was volgens Netanyahu het antwoord van de moefti. ‘En Hitler deed het.’

Het is tegen deze achtergrond begrijpelijk dat Israëlische scholieren verplicht Yad Vashem op het lesprogramma hebben staan, het Holocaust herinneringscentrum in Jeruzalem. Zo leren ze ’waar ze vandaan komen’. Maar kunnen door kinderen de horrorbeelden ook niet als oproep tot haat worden geïnterpreteerd? Boehm laat zien hoe Yad Vashem ook de laatste jaren aantrekkelijk is geworden voor rechts-extremistische politici als Viktor Orban, Matteo Salvini, Sebastian Kurz en Marine LePen (ook Geert Wilders legde er namens de PVV een krans). Het monument wordt gebruikt om hun eveneens op etniciteit gebaseerde nationalisme te legitimeren. Met een beroep op de Holocaust kun je je zo aan de goede kant van de geschiedenis plaatsen. Berust een echte natie niet net als Israël op banden van het bloed? Boehm constateert: ‘De Holocaust herdenking fungeert als witwasmachine voor racistische politiek’. En als je neofascisten hierom kritiseert, maak je je volgens hen schuldig aan antisemitisme. Het kan verkeren.

DE KUNST VAN HET VERGETEN

De herinnering aan de Holocaust domineert in het huidige Israël. De verdrijving van de Palestijnen in de Onafhankelijkheidsoorlog van 1948, als de Nakba in het Palestijnse geheugen gegrift, heeft in de nationale geschiedenisboekjes daarentegen geen verplichte plek. Hun ‘transfer’, zo denken vele Israëli’s, was toch vrijwillig en humaan? Het ging anders. Boehm wijdt een pijnlijk hoofdstuk aan de massale moordpartijen, verkrachtingen en bombardementen waarmee inwoners toen uit hun dorpen en steden werden gedreven. Hij citeert een verslag van Golda Meir, de latere premier, die dan Haifa, Boehms geboortestad, bezoekt: ‘Het is een verschrikkelijk gezicht om een dode stad te zien. […] Ik kwam huizen binnen waar de koffie en het pitabrood nog op tafel stonden, en ik kon niet anders dan denken dat veel Joodse steden tijdens de Tweede Wereldoorlog in Europa er ook zo uit hebben gezien.’ Herinneren is een heilige plicht in de Joodse staat, concludeert Boehm, maar alleen voor zover het de Holocaust betreft. ‘Als het om de Nakba gaat, dan is het de plicht om te ontkennen, te censureren en te vergeten.’

De hele wereld kijkt nu toe hoe Israël, onder het mom van legitieme zelfverdediging, Gaza etnisch zuivert en de Westelijke Jordaanoever annexeert. De ‘Palestijns-Israëlische kwestie’ lijkt een point of no return te zijn gepasseerd. Is er ooit nog een toekomst mogelijk voor komende generaties daar, tot op het bot getraumatiseerd?

Boehm denkt het, al lijkt het een utopie. Het eerste dat daarvoor nodig is, zegt hij, is dat we de kunst leren om te vergeten. Als we de gruwelen uit het verleden blijven gebruiken om er onze identiteit als slachtoffer aan te ontlenen, blijft het oorlog. We zullen de Holocaust en de Nakba moeten blijven herinneren, zeker, maar dan om tegelijk daarna te zeggen: dat nooit weer. Kan dat? Het zal wel moeten. Beschaving betekent dat je bereid je te herinneren dat je moet leren vergeten.

BURGERSCHAP EN MENSELIJKHEID

Home

Dat zal alleen kunnen in een natie waar niet de bloedband maar een gedeelde burgerschap de inwoners met elkaar verbindt. Boehm schetst uitvoerig zijn visioen van Israël als republiek, een federale binationale staat met een grondwet die aan alle burgers gelijke rechten toekent, met territoriale zelfbeschikking voor Arabieren en Joden. Hij verzint het idee niet zelf, maar kan aansluiten bij zionistisch grondleggers. Onuitvoerbaar? Wel zolang een identiteitspolitiek domineert die iedereen opsluit in zijn eigen gelijk. ‘Wij, Joden’ versus ‘wij, Palestijnen’.  

Op dat moment staat de vakfilosoof in Omri Boehm op, de leerling van Immanuel Kant die het radicaal opneemt voor de universele waarde menselijkheid. De Israëlische ambassadeur die hem in Buchenwald de mond snoerde, had het mis. De Holocaust is uniek als gebeurtenis, Boehm ontkent het niet. Maar de betekenis ervan is universeel. Het was een uniek vergrijp tegen de universele morele plicht om de door alle mensen gedeelde waardigheid te waarborgen.

Zo inzetten op abstracte begrippen als ‘menselijkheid’, en ‘gelijke waardigheid’ heeft de wind niet mee, niet in rechts Israël, maar ook niet bij woke links. Wij zijn toch geen mens in het algemeen, maar vrouw, zwart, Palestijn, LHBTQIA+? En was Kants Verlichtingsdenken niet het typische product van een witte koloniale Europese man die zijn zogenaamde universele idee van menselijke waardigheid wilde opleggen aan heel de wereld?

Boehm roeit tegen die stroom in en houdt vol: wat mensen menselijk maakt is niet hun particuliere identiteit, cultuur, sekse of traumatische geschiedenis. Wat ons menselijk maakt is de vrijheid die we hebben om elkaar als een ding te beschouwen óf als mens. Om het met Kant zelf te zeggen: Als een object dat een verhandelbare prijs heeft, óf als een subject van absolute waarde.

Is Omri Boehm, de getalenteerde jongen uit Haifa die nu in New York doceert, zijn Jood zijn nu vergeten? Hoe verrassend is het dan om in zijn boek over radicaal universalisme niet alleen Duitse filosofen tegen te komen, maar ook Abraham en Job als profetische stemmen uit de Hebreeuwse traditie. Zij waren de voorlopers van Kant, zegt Boehm. Ook zij legden zich immers niet neer bij een ethiek die wordt gedicteerd door de code van een groep of een cultuur, zelfs niet als die religieus wordt gesanctioneerd door een ‘zo zegt de Heer’. Zij beriepen zich op de autoriteit van een hogere, absolute gerechtigheid. Een gerechtigheid die wat wij ‘goed’ en ‘fout’ noemen, blindelings overtuigd als we zijn van ons eigen gelijk, eeuwig onder kritiek blijft stellen.