Het was de eerste vraag van de uitgever,  toen ik met het plan voor een boek rond de pelgrimage naar Santiago de Compostela bij haar kwam: ‘….en heb je hem zelf gelopen?’  ‘Nee’, moest ik erkennen, ‘ik ben niet zo loper’. Al jarenlang ben ik gefascineerd door de Camino, maar ik ben er nog niet toegekomen zelf de wandelschoenen aan te trekken. Iedereen kent in zijn of haar omgeving wel iemand die de pelgrimsroute, of een deel ervan, heeft gelopen of gefietst, want hij is ongekend populair. Duizenden kiezen er jaarlijks voor om een paar weken of maanden langs de eeuwenoude route door Zuid Frankrijk, de Pyreneeën en Noord Spanje naar Santiago te lopen, of nog verder, naar Finisterra aan de oceaan. Sommigen gaan op pad na een persoonlijke crisis, of als begin van hun pensioen. Ze zoeken zichzelf, het contact met de natuur, met de geschiedenis, met anderen. Anderen doen het simpelweg omdat ze het gedaan willen hebben. Weinigen ondernemen de tocht nog om de redenen waarom de pelgrims het vroeger deden: als boetedoening voor hun zonden en om de aanbidding van de relikwieën van de heilige Jacobus. Het gaat de nieuwe pelgrim niet meer om zijn eeuwige zielenheil, maar om een persoonlijke transformatie.

Waarom boeit mij deze pelgrimage zo? Voor religiewetenschappers is het prachtig onderzoeksmateriaal: wat beweegt de nieuwe pelgrim? Waarin verschilt hij van die van vroeger? Stof te over voor proefschriften. Maar ik ben vooral geïnteresseerd als theoloog, die over God wil spreken. Opgevoed met John Bunyan’s Pilgrim’s Progress – de wandplaat met de Brede en Smalle Weg ken ik van huis uit goed –  besef ik hoe de tijden veranderd zijn. Het motief van de pelgrim is dankzij Augustinus onlosmakelijk verweven in de christelijke traditie. Wij zijn mensen onderweg, geroepen door een vreemde stem, overal en nergens thuis; ook de kerkelijke liederenschat is doordrenkt van die Bijbelse beeldtaal. Maar wat betekenen die woorden vandaag, voor mensen die de band met die traditie zijn kwijtgeraakt?

In mijn boek (Heilige Onrust, uitgeverij Ten Have) besloot ik de moderne pelgrim niet belerend te gaan onderwijzen vanuit die theologische traditie, maar de omgekeerde weg te volgen: wat leert mij deze nieuwe pelgrim over de vitale kern van wat geloven is? In zijn en haar voetspoor kom ik tot verrassende inzichten, in de loop der eeuwen vaak ondergesneeuwd in doctrines en leerstelligheden: dat geloof lichamelijk is, bijvoorbeeld; dat wij niet precies weten wie God is en wie wij zijn; dat we van gastvrijheid leven; dat de zin van ons leven in het leven zelf ligt.

Typisch weer zo’n studeerkamertheoloog, zal men zeggen, om daar dan weer een boek over te schrijven. Hmmm…. misschien moet ik ‘m toch maar eens zelf gaan lopen, de Camino.