Tags

, , ,

In: Volzin, juli – augustus 2025

Nu de democratische rechtsorde wereldwijd wankelt biedt het Grote Wij van ‘mensheid’ en ‘mensenrechten’ steeds minder een veilige haven. We verschansen ons elk in ons kleine wij. Omri Boehm roeit tegen die stroom in en houdt vol: wat mensen menselijk maakt is niet hun particuliere identiteit, cultuur, sekse of traumatische geschiedenis. Wat ons menselijk maakt is de vrijheid die we hebben om de ander als een ding te beschouwen óf als mens. ‘Ben ik mijn broeders hoeder?’ vroeg Kain nadat hij Abel had gedood. Ja, zegt Boehm, wij zíjn de hoeders van elkaars menselijkheid, ook al dragen we het teken van Kain op ons voorhoofd. 

Het filmpje ging viraal op sociale media. Een Indiase tv-journalist begint een straatinterview met een opgewonden menigte, als er in mei oorlog dreigt met Pakistan om Kasjmir. ‘Lang leve India, ja of nee?’. Een jongen van een jaar op vijftien reageert volmondig ‘ja!’ De interviewer gaat door met: ‘Lang leve Pakistan, ja of nee?’. Ook daarop het antwoord: ‘ja!’.

Daar had de journalist niet op gerekend, daar kan hij zijn kijkers niet mee tevreden stellen. Hij gooit olie op het vuur: ‘Moet Pakistan dan niet vernietigd worden?’ ‘Nee’, reageert de jongen, ‘iedereen heeft het recht op z’n eigen plek’. De journalist raakt geïrriteerd en gaat helemaal los. ‘Hoe heet je en waar kom je vandaan? Schaam je je niet dat je in India woont en Pakistan ondersteunt?’ Maar de jongen die zich voorstelt als Mumhammad Kaif uit Bihar geeft hem lik op stuk: ‘Maar jij dan, schaam jíj je niet, dat je zo nieuws aan het maken bent? Daar zijn Moslims, hier zijn Hindoes, en ze zijn allemaal mens. Ze hebben allemaal het recht om te leven!’ De verblufte journalist laat het er niet bij zitten. Dat kind is fout gesocialiseerd.  ‘Wie heeft je dit geleerd?’ briest hij. Net voordat de jongen zich boos omdraait en in de menigte verdwijnt, roept hij: ‘Hee bro, ik gebruik gewoon mijn verstand’.

DURF TE DENKEN

Mumhammad Kaif uit Bihar en de grote Duitse filosoof Immanuel Kant (1724 – 1804) lijken door een wereld van elkaar gescheiden, maar de Duitse denker zou in hem een geestverwant herkennen. ‘Goed zo, bro, ook jij laat je niet gek maken door je omgeving. Jij hebt de moed om je eigen verstand te gebruiken.’ Sapere aude, durf te denken, dat was ooit zijn lijfspreuk geweest. Volgens Kant was dat de kern van de beweging waar hij voor stond, de Verlichting. In een essay uit 1784 gaf hij kort antwoord op de vraag wat je er onder moest verstaan. ‘Verlichting is de bevrijding van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te danken heeft. Onmondigheid is het onvermogen zich van het verstand te bedienen zonder de leiding van een ander’.

Door de eeuwen heen hebben mensen zich in hun morele oriëntatie laten leiden door politieke machthebbers en religieuze codes. Ze waren bang om tegen autoriteiten en groepsdruk in te gaan. Mondig ben je, zegt Kant nu, als je zelf nadenkt over wat goed en kwaad is en daarnaar handelt. Mondigheid is een morele kwestie. Je eigen verstand gebruiken, dat heeft niets met een laag of hoog IQ te maken. Neem de verantwoordelijkheid voor je eigen leven en laat je kijk op recht en onrecht niet door anderen bepalen.

Lang leek het erop dat de filosofie van Immanuel Kant zijn langste tijd gehad had. Is die nadruk op het verstand niet een vorm van westers rationalisme? Was die hele Verlichting ten diepste niet een koloniaal project waarmee Europa zijn technologie en wetenschap aan de wereld wilde opleggen? Bleek Kant zelf er ook niet dubieuze denkbeelden over niet-westerse culturen op na te houden? Postmodernisten, feministen, antikolonialisten, antiracisten, post-seculiere gelovigen – ze keerden massaal de denker uit Koningsbergen de rug toe.

PROFETISCH

En nu is er Omri Boehm (Haifa, 1979) die Kant weer aan de vergetelheid ontrukt. Sterker: we hebben zijn ‘durf zelf te denken’ vandaag meer nodig dan ooit. Omri Boehm is joods en zionist en wil dat weten ook. Maar hij lijkt op die jongen uit Bihar die op de vraag ‘Lang leve Palestina, ja of nee?’ net zo volmondig ‘ja’ zou antwoorden als op: ‘Lang leve Israël, ja of nee?’ Beide volken verdienen immers een plek onder de zon. Aan beide dient recht te worden gedaan. Waar Boehm dat vandaan heeft? Gewoon, door zijn verstand te gebruiken.

Omri Boehm maakt nu furore met zijn boek Israël – een utopie (zie Volzin….) waarin hij een pleidooi voert voor Israël als een federale binationale staat met een grondwet waarvoor alle burgers gelijk zijn. Een onmogelijk idee, zolang beide partijen identiteitspolitiek bedrijven waarbij de ander alleen als agressor wordt gezien. ‘Wij, Joden’ versus ‘wij, Palestijnen’ – het is een heilloze weg.

Het is geen verrassing, Immanuel Kant is daarbij zijn grote inspirator. Maar ook Abraham en Job, geloofshelden uit de Hebreeuwse bijbel, zijn voor hem een voorbeeld van de morele moed van de enkeling. Zij waren de religieuze voorlopers van Kant. Uit naam van de gerechtigheid namen ze het zelfs op tegen God zelf.  In zijn boek Radicaal universalisme. Voorbij aan de identiteitspolitiek, in 2024 in Leipzig bekroond met een prestigieuze Europese prijs, maakt Boehm van Kant een moderne Bijbelse profeet. Een profeet zonder God misschien, maar wel een die met zijn radicale humanisme de profetische inspiratie van de joodse geloofstraditie vertaalt naar onze tijd.

GELOOF IN DE VRIJHEID

Daarvoor zet Boehm Kant en zijn verhouding tot de Verlichting in een nieuw licht. Hij deed dat al in een eerder boek, waarmee hij ook al prijzen in de wacht sleepte. Je moet Kant met zijn pleidooi voor het verstand (Vernunft) niet in de lijn plaatsen van eerdere moderne denkers en wetenschappers die onze menselijkheid en moraal reduceren tot onze dierlijke natuur. Spinoza begon daarmee in de zeventiende eeuw en de evolutiebiologen radicaliseerden die gedachte in onze tijd: de mens is niets meer en anders dan zijn driften en emoties, zijn belangen en behoeften. Wij zijn onze genen, punt uit. Ook wat wij goed en kwaad noemen, is af te leiden uit onze natuur, onze passies. Kant staat een heel ander soort Verlichting voor. Het ging hem er niet om de hele werkelijkheid met rationele wetenschap alleen toegankelijk te maken. Hij was zich juist bewust van de grenzen van ons kennen. ‘Ik moest dus het weten opheffen, om plaats te verkrijgen voor het geloof.’

Dat beroemde zinnetje is wat Boehm betreft dan ook de sleutel tot het werk van Kant. Hij zocht ruimte voor het geloof in menselijke vrijheid om keuzes te maken die ‘niet onder leiding van anderen’ tot stand komen. Hedendaags gezegd: door de groepsdruk van onze etnische, raciale of genderidentiteit.  Goed is, dat je die vrijheid bij jezelf en anderen respecteert en waar mogelijk bevordert, kwaad is dat je die vrijheid schendt door van mensen dingen te maken of een instrument in dienst van jouw eigenbelang.

HET GROTE EN HET KLEINE WIJ

Zo’n universeel humanisme legt een bom onder alle identiteitspolitiek, of het nu die van woke links of extreemrechts betreft. In Identiteitspolitiek ben je nooit een mens in het algemeen, maar onderdrukte of gemarginaliseerde vrouw, zwarte, Palestijn, LHBTQIA+ er. Je deelt met andere minderheden niet je abstracte menselijkheid, maar je onderdrukking. Was ook Kants Verlichtingsdenken niet het typische product van een witte koloniale Europese man die zijn zogenaamde universele idee van menselijke waardigheid hegemoniaal wilde opleggen aan heel de wereld?

Op rechts wordt ook identiteitspolitiek bedreven met een beroep op een culturele en raciale identiteit, de hardwerkende Nederlander die door een ‘migratietsunami’ een minderheid dreigt te worden. Omri Boehm zelf ziet het in Israël: de hardliners die met een beroep op de Holocaust elke Palestijn als potentiële vervolger beschouwen. Door jezelf zo op te sluiten in je slachtofferschap, is er geen nieuw begin meer mogelijk. Je veroordeelt jezelf tot je geschiedenis, je gaat wonen in je trauma.

Je moet sterk in de schoenen staan, om moreel een eigen koers te varen uit naam van die zo abstracte menselijkheid en niet je oren te laten hangen naar groepsdruk en culturele codes. Martin Luther King deed het in de burgerrechtenbeweging. Hij beriep zich niet op zijn zwart zijn, maar op de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring (1776): ‘alle mensen zijn gelijk geschapen en hebben vanaf hun geboorte onvervreemdbare rechten.’ Onzinnige, wereldvreemde taal is dat, als voor jou een mens niets anders is dan zijn lijf en zijn geschiedenis. Maar het is een profetisch woord voor wie los daarvan en daarbovenuit gelooft in de waardigheid van elk mens. Dat geloof is absoluut en transcendent, zegt Boehm.

DE REBELSE JOB

Worden we met dat soort woorden dan toch weer sneaky aan het gezag van een religie onderworpen? Neen. De profetische stem in de Bijbel spreekt geen godgelovige, gehoorzame taal, maar neemt als het moet het op tegen God zelf.  Omri Boehm voert eerst de figuur van Job op, die in de christelijke traditie toch vooral als het schoolvoorbeeld van lijdzame inschikkelijkheid wordt gezien. Job draagt geduldig zijn lijden. Maar in de joodse traditie is Job veeleer een rebel die uit naam van de menselijkheid in opstand komt tegen Gods voorzienige orde. Hij roept God ter verantwoording: zo ga je niet om met een mens als ik. Aan het eind krijgt hij gelijk, ook van God zelf: Job heeft goed van gesproken. Immanuel Kant las het boek ook op die manier: ‘Job bewees dat hij niet zijn moraliteit op het geloof bouwde, maar zijn geloof op zijn moraliteit.’ 

Nog sterker klinkt dit profetische geluid bij Abraham, de vader van alle gelovigen. Als God Sodom en Gomorra wil vernietigen protesteert hij: ‘Wilt u dan behalve de schuldigen ook de onschuldigen het leven benemen?’ God moet bakzeil halen en bindt in: als er ook maar tien onschuldigen zijn, zal Hij het niet doen. Abraham durft zo de universele gerechtigheid te verdedigen, niet alleen tegen de autoriteit van de koning in, zoals andere Bijbelse profeten het doen, maar ook tegen het gezag van God zelf. 

DE ONGEHOORZAME ABRAHAM

Vanuit dit tegendraadse perspectief wilde Immanuel Kant ook graag het verhaal van het offer (of joods: ‘de binding’) van Isaak graag lezen. Maar er is een probleem. God beveelt Abraham zijn enige zoon te offeren en Abraham is daartoe bereid. Is dat wel dezelfde Abraham? Immanuel Kant begrijpt het niet. Abraham had net als bij Sodom en Gomorra in verzet moeten komen tegen God. Kant: ‘Hij had moeten zeggen: het is zeker dat ik niet mijn zoon moet doden, maar ik betwijfel of jouw stem wel de stem is van de ware God.’

In het verhaal lijkt Abraham echter het toonbeeld van geloofsgehoorzaamheid, zelfs tegen de meest evidente moraal in. Omri Boehm spant zich nu in om aan te tonen dat je het verhaal uit Genesis 22 echt anders kunt lezen. Hij heeft bij zijn uitleg de joodse geleerde Maimonides aan zijn zijde. In die lezing sloeg Abraham het bevel van God tenslotte in de wind en slachtte, ‘toen hij opkeek’ een ram, in plaats van zijn eigen zoon. Abraham is opnieuw ongehoorzaam aan God! Hij handelt op grond van een hogere gerechtigheid dan de religieuze: je kinderen doden, dat doe je nu eenmaal niet, God kan me nog meer vertellen.

Exegetisch moet je voor zo’n lezing heel wat toeren uithalen. Maar als je de twee engelen uit het verhaal beschouwt als een latere invoeging in de tekst – daarvoor zijn goede argumenten – dan kan het. Abraham gehoorzaamt niet een engel, maar gebruikt zijn verstand. Een zelf denkend mens, die zijn verantwoordelijkheid neemt, ondanks de immense druk die er op hem wordt uitgeoefend. Net zoals Momhammad Kaif uit Bihar dat deed.