Tags

, , ,

In Podium (Trouw 16/3) reageerden Etienne Remmers en Inge Wopereis op mijn essay over het gebruik van de managementtheorie van Stephen Covey in het onderwijs (L&G 9/3/2013, als ‘reactie’ onder aan het essay te vinden hier op de site). Als managementtheorie prima, als pedagogisch program ongeschikt – dat was het punt dat ik wilde maken.

Remmers en Wopereis dienen mijn vier kritische kanttekeningen stuk voor stuk van repliek. In de eerste plaats, zeggen ze dat Covey helemaal niet wil dat iedereen topmanager wordt. Hij wil dat iedereen verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen leven. Ik ben het daarmee roerend eens. Wel, zeggen Remmers en Wopereis dan, dan kun je er ook voor kiezen zelf een volger te worden. Zo rek je het leiderschapsbegrip volgens mij zover op dat het zijn betekenis verliest. Leider ben je toch als anderen jou volgen? Het spreken over ‘persoonlijk leiderschap’ is een retorische managementtruc.

Ook lijkt me de vereenzelviging door Remmers en Wopereis van leiderschap met het maken van vrije keuzes problematisch. Alsof het leven van kinderen bestaat uit het kiezen tussen a en b. Vrijheid is volgens mij niet dat zij voortdurend op de tweesprong staan, maar dat zij hun eigen weg weten te vinden in het doolhof van de 21e eeuw, en daarbij leren ontdekken wat zij belangrijk vinden. Het leven is maar zeer beperkt maakbaar. Je komt als kind binnen in een wereld die door anderen gemaakt is en hebt er je eigen weg in te vinden. Heel soms lukt het dan later iemand om ‘een steen te verleggen in de rivier’ (Bram Vermeulen). Als je jonge kinderen wegwijs wilt maken in die wereld moet je niet beginnen hen te vertellen dat zij geboren zijn om de bedding van de rivier te veranderen. Dat is maar aan enkelingen gegeven. Echte leiders.

Ik pleit niet – tweede punt – voor aanpassing als een goed op zich. Aanpassing is geen waarde, maar een strategie. Het gaat er niet om dat jongeren leren – zoals Remmers en Wopereis het doen voorkomen – zich te ‘moeten onderwerpen aan machtsverhoudingen’. Maar wel dat ze eerst leren hoe in een van macht doortrokken wereld de hazen lopen. Met moed alleen hebben de verzetsstrijders die mijn critici als hun getuigen opvoeren het ook niet gered; ze hadden ook bezonnenheid nodig, prudentie.

Op mijn derde en vierde punt van kritiek reageren de briefschrijvers vervolgens alleen door ze nog eens te bevestigen: wat is er mis mee dat Covey je niet leert omgaan met de tegenslagen in het leven, maar alleen je leert te richten op wat je wel kunt veranderen? Ze roepen de steun van Viktor Frankl in, de psychiater die vier vernietigingskampen overleefde en daaruit de les trok dat wij verantwoordelijkheid moeten leren dragen voor ons eigen leven. Maar Frankl overleefde, is mijn indruk, behalve door een flinke portie geluk en een enorm aanpassingsvermogen, niet door zich te concentreren op wat hij kon veranderen, maar op wat belangrijk voor hem was. Zingeving, niet ‘pro-activiteit’ , werd de missie waarmee hij na de oorlog getraumatiseerde mensen wist te helpen.

Mijn laatste punt in mijn essay was de vrees, dat wanneer Covey als pedagogisch program wordt ingezet, kinderen worden opgevoed tot een bepaald ‘mensentype’. Dat blijken Remmers en Wopereis ook helemaal niet erg te vinden. Integendeel, onze maatschappij vaart wel bij proactieve mensen, zeggen ze, en kinderen op een Covey-school voelen zich gelukkig. Maar is dat nu niet precies het soort ‘indoctrinatie’(niet mijn term) die we niet moeten willen? We moeten kinderen opvoeden tot weerbare mensen die de 21e eeuw aankunnen, ja. Maar zonder te vergeten dat het kinderen zijn, die geholpen moeten worden hun weg te vinden in een wereld die ze nog niet kennen. En met respect voor hun unieke individualiteit.