Tags

,

(Essay Volzin oktober 2023)

Misschien krijgt het politieke debat in de aanloop van de verkiezingen wat meer scherpte als we wat meer de diepte in gaan. In dit essay geeft Frits de Lange aan waarom de ideeën van de Frans-joodse filosofe Simone Weil een wake up call voor élke partij in de machtscarrousel van de landelijke politiek zouden moeten zijn. En voor ons.

De visie is terug in de politiek. Het kale neoliberalisme van Mark Rutte (“Visie? Dan moet je naar de oogarts”) lijkt voorbij, de ideologische richtingenstrijd is terug, al wordt het wel dringen in het midden. Pieter Omtzigt wil meer zijn dan een parlementaire Einzelgänger, de dossiervreter die het opneemt voor slachtoffers, en gaat met een partij met stevige Grondbeginselen en Uitgangspunten de verkiezingen in. Nieuw Sociaal Contract “gaat uit van een relationeel en personalistisch mensbeeld. Ons alternatief voor het heersende individualisme is het personalisme. In het personalisme staat niet het individu met zijn eigenbelang, maar de mens als persoon centraal – de mens in verbondenheid met zichzelf, met anderen en met de omringende wereld.”

Ook de nieuwe CDA-lijsttrekker neemt afscheid van de ideologische bloedarmoede van zijn partij. Henri Bontenbal wil de christendemocratie weer een ziel geven en laat zich inspireren door mensen als Martin Luther King, Abraham Heschel, Simone Weil, Jonathan Sacks en Václav Havel.

Eén pot nat

Valt er echt weer iets te kiezen? Er zijn twijfels: in het midden van het politieke spectrum oriënteren alle nieuwe partijen – de BBB incluis – zich stuk voor stuk op het christelijk gemeenschapsdenken van de vorige eeuw, ook al is de confessionele C nu vervangen door een seculier noaberschap. Omtzigt, Bontenbal, Van der Plas – ze zullen elkaars kiezers proberen af te troeven, ideologisch lijkt het één pot nat.

Misschien kunnen we het politieke debat in de aanloop van de verkiezingen inhoudelijk wat meer scherpte geven. Een van Bontenbal’s inspiratiebronnen is Simone Weil (1909 – 1943), de Frans-joodse filosofe die zowel als sociaal activist en als mystica naam maakte. Hij waardeert haar aandacht voor wat mensen ongelukkig maakt en haar inzicht dat mensen wortels nodig hebben in tradities en gemeenschappen. “Alleen een politiek die aandacht heeft voor deze noodzakelijke verworteling kan een samenleving meehelpen tot bloei te komen”, schrijft Bontenbal in het inspiratieportret dat hij van haar schetst.

En inderdaad, Simone Weil schreef kort voor haar dood in 1943 in Londen voor het Franse verzet in ballingschap een ontwerp voor een naoorlogse samenleving waarin zij een pleidooi doet voor ‘verworteling’, dat heel goed is te gebruiken voor een hedendaagse kritiek op doorgeslagen individualisme. Maar in datzelfde Londen schreef ze ook een virulente kritiek op het personalisme. Die stroming in de politieke filosofie gooide in Franse verzetskringen hoge ogen als mogelijke ideologische basis voor het toekomstige Europa. Precies op dat personalisme oriënteert zich nu de partij van Omtzigt.

Wat kan Simone Weil bijdragen aan het politieke debat in deze verkiezingscampagne? “Het vocabulaire van de zogenaamde personalistische stroming in het moderne denken zit er naast”, lezing we in de opening van haar essay over De persoon en het heilige. ”En bij zo’n ernstige vergissing in de woordkeus is het onwaarschijnlijk dat er niet ook een ernstige denkfout wordt gemaakt.” Oei, Nieuw Sociaal Contract zou meteen de oren moeten spitsen.

Heiligverklaring van de persoon

Van waar die bijtende toon bij Simone Weil? Ook al valt zijn naam niet, het meest waarschijnlijke is dat Weil haar pijlen richt op Jacques Maritain (1882 – 1973), een christelijk denker die grote invloed had in de kringen van La France Libre van Charles de Gaulle.

Jacques Maritain (1882 – 1973)

Maritain had in 1942 in New York – waar Weil na haar vlucht uit Frankrijk vergeefs geprobeerd had contact met hem te zoeken voor een mogelijke post bij het verzet in Londen – zijn boekje The Rights of Man and Natural Law gepubliceerd, waarin hij aan de universele mensenrechten een katholiek fundament meegaf. Het is één grote lofrede op de ‘persoon’ die heilig respect verdient. De natuurlijke rechten die een mens als persoon bezit (op leven, op vrijheid, op persoonlijke ontplooiing, op het stichten van een gezin, op sociale gemeenschap) zijn hem of haar immers door God verleend. Het allereerste en belangrijkste mensenrecht is daarom het recht om een relatie met God te hebben, onze eeuwige bestemming.

Het zou best kunnen dat Simone Weil dit boekje voor zich op het bureau had liggen, terwijl ze dit essay schreef. Sommige passages doen het vermoeden. Haar kritiek richt zich echter niet op Maritain alleen, maar op de hele manier van denken waar hij voor staat. Simone Weil heeft niets tegen christelijke traditie, integendeel. Ook al wilde ze nooit gedoopt worden, ze voelde zich verwant met het katholicisme van Maritain en andere personalisten als Emmanuel Mounier en Denis de Rougemont.

Haar verzet tegen de heiligverklaring van de persoon komt echter voort uit de overtuiging dat er iets volstrekt onduidelijks onterecht heilig wordt verklaard. Begrippen als ‘persoon’ en ‘persoonlijkheid’ zijn in haar visie, net als ‘recht’ en ‘democratie’, sociale conventies die op afspraken berusten die, in het beste geval, door instituties worden gewaarborgd. Maar als die het af laten weten, helpt het niets om een van hen een uitzonderlijke of transcendente status te verlenen. “Er zit in elk mens iets heiligs. Maar dat is niet zijn persoon. Het is ook niet de menselijke persoonlijkheid. Hij is het zelf, die mens, heel eenvoudig.” In de haar eigen, snoeiharde stijl vervolgt Simone Weil: “Kijk, er passeert op straat iemand met lange armen, blauwe ogen, een hoofd met voor mij onbekende gedachten, die misschien niet veel voorstellen. Dan is het niet haar persoon of persoonlijkheid die heilig is voor me. Ze is het helemaal, de armen, de ogen, het hoofd met z’n gedachten, dat allemaal. Als alleen de menselijke persoon heilig zou zijn, zou ik haar makkelijk de ogen kunnen uitsteken. Als blinde zou ze nog net zo persoon zijn als daarvoor. Ik zou alleen haar ogen hebben vernield, maar haar persoon onaangetast hebben gelaten.”

Persoon of individu?

Personalisten doen hun best om de ‘persoon’ als bezield en relationeel wezen af te grenzen van het atomaire materialistische ‘individu’. Dat het voor hen zo lastig is om te definiëren wat respect voor de menselijke persoon inhoudt, komt niet doordat we moeite hebben te omschrijven wat een mens nu precies tot persoon maakt. Het komt, meent Simone Weil, omdat ‘persoon’ zelf een onmogelijk begrip is. Het is ook volstrekt overbodig in de politiek. ‘Persoon’ of ‘individu’ – het is om het even hoe je een behoeftig, kwetsbaar mens wilt noemen.

Je kunt wat Simone Weil betreft in je mensvisie niet nuchter en onopgesmukt genoeg zijn. Ze heeft een heel naturalistisch mensbeeld, al klinkt die term al gauw weer te levensbeschouwelijk. Waarom noemt ze dan de hele mens toch heilig? Kortweg: omdat er zoiets als goed en kwaad is. Omdat, als je je er open voor stelt en je je ervan laat doordringen, je een ongelukkig iemand kunt horen roepen: ‘waarom is mij kwaad gedaan?’  Die vraag wordt meestal niet met zoveel woorden gesteld; het is eerder een ‘stille schreeuw’ van pijn, waar je makkelijk overheen luistert. “Niets is bijvoorbeeld erger, dan op een rechtbank een ongelukkige te horen stuntelen ten overstaan van een rechter die in sierlijke taal spitsvondige grapjes maakt.”  

In de politiek staat doorgaans de vraag: “Waarom heeft de ander meer dan ik?” centraal. Zij die zich tekort gedaan voelen maken dan veel stampij. Maar politici zouden veel meer die andere vraag, dieper in de ziel verborgen en vaak gesmoord in stilzwijgen, hoorbaar moeten willen maken: “waarom is mij kwaad gedaan?” Het rumoerig protest van mensen die vinden dat hen persoonlijk te kort wordt gedaan, betekent in dit verband niks: hun particuliere belangen worden misschien geschonden, maar die zijn niet heilig. De pijn die iemand ervaart wanneer haar kwaad is gedaan gaat haar unieke, gekwetste identiteit te boven. Het heilige in ons is onpersoonlijk, meent Simone Weil daarom. Het heilige manifesteert zich in ons universele menselijke verlangen dat men ons goed doet en geen kwaad. Dat verlangen noemt Simone Weil onze ‘ziel’. De ziel is het transcendente, bovennatuurlijke deel van de mens. Oneindig klein, onzichtbaar en onhoorbaar, totdat erop getrapt wordt en het schreeuwt van de pijn.

Onrecht is zo gezien geen verdelingsvraagstuk maar een geweldsmisdrijf. “Een boer, op wie een opdringerige koper op de markt druk uitoefent om zijn eieren voor een matige prijs te verkopen, kan hem heel goed van repliek dienen met: ‘Ik heb het recht om mijn eieren te houden als men mij er geen behoorlijke prijs voor biedt.’ Maar een jong meisje, dat men met geweld in een bordeel wil dwingen, zal het niet over haar rechten hebben. In zo’n situatie zou dat begrip belachelijk lijken omdat het bij lange na niet toereikend is.”

Waarom zou je een gewonde ziel en haar verlangen naar goedheid nu ‘bovennatuurlijk’ noemen? Moet je daar soms met Simone Weil mystica voor worden? Die pijn en dat verlangen zijn toch gewoon menselijk? Voor sommige lezers van Simone Weil is dit het moment om af te haken. Maar lijkt ze niet hoe dan ook gelijk te hebben als ze zegt dat het een bijkans bovennatuurlijk vermogen vereist om echt aandacht te hebben voor de pijn en het ongeluk van anderen? We mijden het ongeluk, zoals een vitaal lichaam de dood wil ontlopen. We hebben er een natuurlijke weerzin tegen.

Verdelingskwesties

Goed en kwaad zien we in onze samenleving daarom liever als handzame verdelingskwesties; dat kunnen we beter verdragen. In een democratische rechtsstaat denken we aardig te weten hoe dat verdelen moet, ook al falen we erin. Wat er verdeeld wordt? De privileges die sommigen ten koste van anderen hebben.  We vinden het dan al heel wat als we zeggen: elk mens telt. Maar in het politieke debat over de herverdeling van privileges, smoren we al gauw de stille schreeuw van de ongelukkige. Heel natuurlijk; zo zitten we nu een keer in elkaar. Maar wat van nature onmogelijk is, zegt Simone Weil, is bovennatuurlijk gezien wél mogelijk: de stem horen van iemand met een geschonden ziel en er naar luisteren.

Personalisten, meent Simone Weil, maken net zo van goed en kwaad een kwestie van meer en minder. Maar het is een afeldingsmanoeuvre van waar de echte pijn zit. Hun politieke visie is een schrijftafelconstructie, bedacht door bevoorrechte mensen die ruimhartig bereid zijn hun privileges te herverdelen. “Elk mens telt en heeft recht op….” – en dan volgt er een lijst van dingen die ze van huis uit zelf hebben meegekregen. Ze gunnen die nu ook ruimhartig aan anderen. Voedsel, veiligheid, vrijheid, respect, goed onderwijs, een weldadig sociaal bad; het lijstje waar elk mens recht op heeft kan naar believen worden uitgebreid. De ‘persoon’ wordt met steeds meer inhoudelijk gevulde rechten overladen.

Als ik Simone Weil goed begrijp, is dit de crux van haar kritiek op het personalisme: naarmate wat een mens voor zijn ontplooiing nodig heeft in de samenleving minder gewaarborgd wordt, worden zijn rechten (op vrijheid, bestaanszekerheid, intieme relaties, geestelijk erfgoed en wat niet al) steeds uitgebreider en nauwkeuriger vastgelegd. De ‘persoon’ wordt een ideologische vluchtheuvel als ‘recht’ en ‘democratie’ niet meer goed hun werk doen.

Maar beter is het zich te richten op het functioneren van de instituties. Hoe kunnen die zo worden ingericht dat mensen niet in het ongeluk worden gestort? Elk mens – ‘persoon’ of ‘individu’, het is om het even – die dat toch overkomt, moet in een democratische rechtstaat kunnen rekenen op een overheid die, aldus Simone Weil, “minder gedefinieerd wordt door vrije meningsuiting dan door een atmosfeer van stilte en aandacht, waarbinnen die zwakke en onbeholpen schreeuw zich kan laten horen en waarin mensen het voor het zeggen hebben die in staat zijn hem te horen en te begrijpen.”

Wake up call

Wie denkt bij zo’n zin van Simone Weil niet aan de toeslagenaffaire, waarin uitgerekend Pieter Omtzigt de stem verwoordde van wie onrecht gedaan werd?  Maar we mogen ook aan asielrecht, ‘Groningen’, politie en justitie, of ander institutioneel onvermogen denken. En uitgerekend Omtzigt richt nu een partij op, die zich ideologisch beroept op het personalisme.

Het essay van Simone Weil lijkt me een wake up call voor élke partij die meedraait in de machtscarrousel van de landelijke politiek, niet alleen Nieuw Sociaal Contract. Ook het CDA van Bontenbal, die zich door haar laat inspireren, doet er goed aan, het aandachtig te lezen. Want Simone Weil had het niet zo op politieke partijen. Ze doen aan machtsvorming en daarvoor moet je nu eenmaal ‘wij’ leren zeggen: wíj willen dit, wíj vinden dat. Partijen worden zo collectiviteiten die net als elke andere groepering die zich organiseert (de kerk, de natie) doof wordt voor de stille stem van de enkeling die op zijn ziel getrapt wordt. Ze gaan andere dingen voor heilig verklaren dan het goede: verkiezingswinst, zetels, de boze of bange burger. Ook in een personalistische partij zal de persoon tenslotte al gauw het onderspit delven.

Simone Weil, vanwege die groepsdruk allergisch voor elk ‘gemeenschapsdenken’, pleitte daarom radicaal voor het afschaffen van politieke partijen. Een echte democratie moet zonder kunnen. Ook als je dat als politicus te ver vindt gaan, je bent gewaarschuwd.

Het essay La personne et le sacré is vertaald als Simone Weil, Wat is heilig in een mens? (Filosofische Bibliotheek Diotima, Letterwerk 2023). Ik vertaalde het eerder zelf als De geschonden ziel. Over de menselijke waardigheid (Baarn 1990), op deze site integraal toegankelijk.