Verschenen: Licht en zwaar. Voor zwevers en andere spirituelen

Tags

, ,

Mijn essay over ‘Lichter Leven’, het thema van de Maand van de Spiritualiteit 2014, ligt in de boekhandel. Heel mooi uitgegeven door Kok. (€ 9,95).licht_en_zwaar_isbn_9789043522526_1_1384224726 Bestellen? Klik hier.

Het opent zo: “We leven licht. Ontworsteld aan de druk van tradities en aan de dwang van geloofsgemeenschappen, individualiseren we in hoog tempo. Onze tijd is er niet alleen een van zwevende kiezers, maar ook van ‘zwevende gelovigen’, zoals socioloog Joep de Hart nieuwe spirituelen noemt die afscheid nemen van de oude religie. We willen steeds meer ons leven inrichten volgens eigen keuzes. Dat maakt ons vrij van de knellende banden van conventies, van de druk van ‘zo hoort het’. Dat lucht op, maar het maakt ons ook geestelijk labiel en eenzaam.
De zwaren en de lichten – zo werden vroeger de orthodoxe gelovigen van de vrijzinnigen onderscheiden. Zij die leefden volgens de letter en zij die het niet zo nauw namen. Nu zijn we bijna allemaal even licht geworden. Ongebonden spiritueel.”

Masterclass Zorgethiek

Tags

,

In januari 2014 start de masterclass Zorgethiek, een negendaags studieprogramma voor geestelijk verzorgers. Deze masterclass is een initiatief van de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) en Reliëf. De aanleiding hiervoor is de afspraak binnen de VGVZ dat van geestelijk verzorgers in de zorgsector een zorgethische attitude wordt verwacht.

Lees verder »

De moderne levensloop is een labyrint (In: Volzin 16, 23 augustus 2013)

Tags

, , ,

Mensen leven langer dan ooit, maar weten aan dat lange leven steeds minder duurzame betekenis te geven. Hun leven lijkt wel een doolhof. Ethicus Frits de Lange reikt een ander beeld aan: het leven als labyrint. Kronkelig maar niet zonder uitweg of doel. “Volwassen worden is een levenslange innerlijke weg.

Bezielde zorg (Zin in Zorg, zomer 2013)

Tags

,

Zonder een sterke, intrinsieke motivatie voor werken in de zorg houdt niemand het vol. Er wordt veel van je gevraagd. Tegelijk moet iedereen tegenwoordig met ‘passie’ leven en werken. Wie niet tot op het bot gemotiveerd is, geen ‘drive’ heeft, is al gauw een loser.

Maar ‘passie voor en in de zorg’, hoe krijg je dat? En, wat nog belangrijker is: hoe houd je het vol? Moet het allemaal uit jezelf komen?

Lees verder »

‘Op eigen benen staan? Autonomie als horizon in de zorg’

Op 27 mei werd op de PThU Groningen de studiedag ‘Op eigen benen staan? Autonomie als horizon in de zorg’ gehouden, georganiseerd door PThU en de faculteit GG/GW RuG samen. De dag gold tevens als oprichtingsbijeenkomst van het Noordelijk Netwerk voor Zingeving en Ethiek, bedoeld om de samenwerking tussen universitair onderzoek en het werkveld van de zorg vorm te geven en verder te stimuleren.

Autonomie is in de zorg een belangrijke waarde. Maar wat verstaan we eronder? Het gaat erom mensen weer of zoveel mogelijk op eigen benen te laten staan. En wat als dat niet lukt? En hoe krijgt zij in verschillende praktijkvelden van de zorg gestalte? Lees verder »

Covey: prima als managementtheorie, ongeschikt als pedagogisch program

Tags

, , ,

In Podium (Trouw 16/3) reageerden Etienne Remmers en Inge Wopereis op mijn essay over het gebruik van de managementtheorie van Stephen Covey in het onderwijs (L&G 9/3/2013, als ‘reactie’ onder aan het essay te vinden hier op de site). Als managementtheorie prima, als pedagogisch program ongeschikt – dat was het punt dat ik wilde maken. Lees verder »

Iedereen is een leider (Over Stephen Covey), Trouw L&G 9 maart 2013

Tags

, , ,

de-7-eigenschappen-van-effectief-leiderschap-stephen-covey-250pixwOok al zegt zijn naam je niks, zijn adagium ken je zeker. ‘Wees proactief’ is het eerste van ‘De Zeven Eigenschappen van Effectief Leiderschap’ van Stephen R. Covey uit 1989, één van de invloedrijkste managementboeken ter wereld. Wereldwijd zijn er zo’n 15 miljoen exemplaren van verkocht, waarvan een kwart miljoen in Nederland. ‘Het beste managementboek ooit’, meldt het Nederlandse tijdschrift Management Team op de achterflap van de 58ste druk.

Lees verder »

De draad van Ariadne. Over onze levensloop (Een ontdekkingsreis op Kreta, 20 – 26 oktober 2013)

Tags

, , , , , ,

‘Het leven kan alleen achterwaarts worden begrepen, maar het moet voorwaarts worden geleefd’, schreef de filosoof en theoloog Søren Kierkegaard (1813 – 1855). Soms moeten we even pas op de plaats maken om achter èn vooruit te kijken. Deze week (van 20 – 26 oktober 2013) op EVDAIMONIA, de Vakantieacademie op Kreta wil daarbij helpen.

Hoe kijk ik terug op mijn leven tot nog toe? Hoe wil ik verder?

Ik daal met u af in het labyrint van Minos…..

11-01-01/70Theseus doodt de Minotaurus (Romeins vloermozaïek, 4e eeuw)

Info: www.evdaimonia.nl

Lees verder »

Lof der vergankelijkheid (in: Gerõn, december 2012)

‘Uren, dagen, maanden, jaren, vliegen als een schaduw heen ! / Ach, wij vinden waar wij staren, niets bestendigs hier beneên!’ dichtte Rhijnvis Feith twee eeuwen geleden. Als alle dichters had ook hij een zwak voor de ‘Kortheid des Levens’ : ‘Het menselijk geslacht valt als de blaadren af: / Wij worden en vergaan,—de wieg grenst aan het graf.’ Zijn tekst werd een tranentrekker, als kerkgezang vooral populair rond Oud en Nieuw, als het gevoel van vergankelijkheid opspeelt.

Lees verder »

Het Vermoeden (interview VolZin, 17 augustus 2012)

Tags

, , , , ,

“Je kunt ouder worden ook als groei beschouwen”, zegt theoloog Frits de Lange. “De Bijbel spreekt van wedergeboorte. Dat is wat een mens te doen staat: steeds opnieuw geboren worden.” Daar moet je je wel voor open stellen. “Je kunt je ook opsluiten en verstokken in je eigen ik.” Voor het IKON-programma Het Vermoeden sprak Annemiek Schrijver met De Lange over ouderdom en afhankelijkheid, groei en de oneindigheid van God.

Lees verder »

Elf stellingen rondom het debat over actieve levensbeëindiging na een voltooid leven

Tags

, , , ,

Het levenseinde van veel hoogbejaarde ouderen verloopt moeizaam. Als er geen initiatiefgroep Uit Vrije Wil zou zijn geweest, die in februari 2010 kwam met het Burgerinitiatief Voltooid Leven om het gesprek daarover op gang te brengen, had ze moeten worden opgericht. De zaak vraagt er immers om. De mogelijkheid om ook in de hoge, kwetsbare ouderdom de dood met behulp van medische technologie buiten de deur te houden, neemt alsmaar toe. Sterven wordt steeds minder een gebeurtenis die je overkomt, steeds meer een beslissing die je hebt te nemen. Het sterven in regie te willen nemen, hoeft dan ook niet per se als uiting van een overtrokken zelfbeschikkingsideaal te worden gezien, maar is een uiting van maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel.

Lees verder »

Eerlijke zorg bestaat niet (Trouw, 4 augustus 2012)

INTERVIEW | WILFRED VAN DE POLL

In de strijd om de kostbare zorg-euro’s lijken beleidsmakers een eerlijke oplossing te bieden: alle mensen zijn gelijk. Maar pas deze abstractie toe op mensen van vlees en bloed en je botst op de verschillen, waarschuwt ethicus Frits de Lange. De zieke heeft meer nodig dan de gezonde.

‘Schrijnend dat de discussie nu over de rug van patiënten wordt gevoerd, maar hoe dan ook goed dat die discussie er is.”

Ethicus Frits de Lange (57), hoogleraar aan de Protestantse Theologische Universiteit, reageert nuchter op het voorstel van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) om medicijnen tegen de ziekten van Pompe en Fabry niet langer vanuit de collectieve verzekeringspot te vergoeden. “We moeten niet doen alsof in de zorg de bomen tot in de hemel kunnen blijven groeien, terwijl we economisch door een dal gaan.”

Lees verder »

Gevangen in de blik van de ander. Over schuld, schaamte en handjes boven de deken

Tags

We denken dat het lichaam dankzij de secularisatie uit de sfeer van schuld en schaamte is bevrijd en tegenwoordig een object van toewijding en genot mag zijn. Maar dat beeld behoeft nuancering. Theoloog Frits de Lange en cultuurfilosoof Gabriël van den Brink denken mee.

In: De Groene Amsterdammer, 18 juli 2012

Interview: Marcel ten Hooven, Beeld: Bob Bronshoff

 

Gabriel van den Brink en Frits de Lange

`DIT IS GEWOON religie!’ roept theoloog Frits de Lange na een beschrijving vin de extatische vervoering op een houseparty te hebben aangehoord. Het gaat om deze tekst: `Het housegevoel is een verrijking van de geest, een zinderende viering van het bestaan. We raken in een staat van gemeenschappelijke extase en worden deel van een groter geheel, waarin tijd en ruimte versmelten met de muziek. Deze belevenis ontstijgt het alledaagse. We ondervinden begrip, waardering en uitzinnigheid op het hoogste niveau.

Lees verder »

Het Vermoeden (22 januari 2012)

Frits de Lange, theoloog en hoogleraar ethiek. Het overgeleverd worden aan andermans handen is voor velen een schrikbeeld. Zelfs voor Frits de Lange (1955, Vriezenveen), hoewel juist hij terdege beseft dat wij allemaal zijn ingesponnen in een web van onderlinge afhankelijkheid: wij kunnen elkaar maken èn breken. Van zijn hand verschenen talloze publicaties over zorg en ouder worden. Zijn nieuwste boek verscheen in december: In andermans handen, waarin hij onder meer stelt dat de zorg behoefte heeft aan naastenliefde. Ouder worden ziet De Lange in termen van groei of, zoals de Bijbel dat noemt: wedergeboren worden. Zo is ook zijn Godsbeeld veranderd en gegroeid van dogmatisch naar mystiek: ‘Als God mag staan voor de Werkelijkheid met een hoofdletter waaraan wij ons toevertrouwen, dan is dat voor mij de kern van religie.’ De heilige tekst van Frits de Lange komt uit het werk van de Franse filosofe, activiste en mystica Simone Weil, over wie hij twee boeken schreef. Haar boek Attente de Dieu (Wachten op God) maakte een onuitwisbare indruk op hem. De Lange: ‘Het gaat hier om het gespannen wachten, attention: aandacht, het reikhalzend uitzien naar. Wachten als actieve vorm van passiviteit. In haar teksten resoneren de stemmen van oude mystici. Haar taal is hard, helder en van een grote schoonheid.’.

Presentatie: Annemiek Schrijver.

Deze uitzending van het programma Het Vermoeden met de titel Frits de Lange is uitgezonden op zondag 22 januari door de IKON. De presentatie was in handen van Annemiek Schrijver.

Compassie is niet voor watjes (Trouw, L&G 21 januari 2012)

Tags

,

(Ook te lezen op de Opinie-pagina van TROUW)

Compassie hangt in de lucht. Het is een passe-partout voor mensen van goede wil. Zeg dat iemand compassie heeft en hij deugt. Toch is het meer dan een retorische truc, het is een nieuwe ethiek. Wie iets met compassie doet, doet meer dan alleen suggereren dat zijn hart wel op de goede plaats zit. Hij bekent zich lid van een beweging die temidden van angst en onzekerheid opteert voor het goede.

Volgens de commissie Geel zal dit woord ‘de ziel, het kloppend hart, de grondtoon’ van het CDA moeten worden. Hoe de partij het er electoraal er af zal brengen als ‘de partij die kiest voor compassie’ , is onzeker. Ethisch gesproken heeft ze in elk geval de wind mee. Een politieke beweging die inzet op compassie moet daarom het voordeel van de twijfel krijgen. Lees verder »

Verschenen: In andermans handen. Over flow en grenzen in de zorg

Tags

, ,

Uit het Vooraf:

Nog nooit eerder werkten zoveel mensen in de zorg. Driekwart van de banengroei in het afgelopen decennium is toe te schrijven aan deze sector, meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek medio 2011. Crisis of geen crisis, de afgelopen tien jaar steeg de werkgelegenheid er met 38 procent. Een kwart van alle vrouwen werkt, al dan niet parttime, in de zorg. De zorg is, op de handel na, de grootste werkgever met 1,4 miljoen banen. Er werken meer mensen dan in de industrie of in de publieke sector.

Voor de eerste pagina's, klik op afbeelding

‘Zorg’ is een containerwoord en omvat een breed scala van beroepen en werkvelden in gezondheidszorg, welzijnswerk en educatie. Ik versta het woord hier breed: ieder die professioneel bezig is het leven van anderen (weer) op de rails te krijgen, is te beschouwen als zorgwerker. Van cure tot care, van intensieve klinische verpleging tot verstandelijk gehandicaptenzorg, van jeugdzorg en GGZ tot geriatrie, van thuiszorg, buurt- en opbouwwerk, verslaafdenzorg tot begeleiding van zorgleerlingen in het onderwijs en geestelijke verzorging in zorginstellingen, leger of justitie – het zijn stuk voor stuk domeinen van zorg. Ook het pastoraat van predikanten en pastores in dienst van kerken en geloofsgemeenschappen is als zodanig te beschouwen.

Dit boek neemt het op voor de zorg. Niet door te lobbyen voor de zorg als bedrijfstak of groeisector voor werkgelegenheid, maar door tot de kern door te dringen waar zorg aan ontspringt: het basale feit dat ons leven – voor een deel of helemaal – in andermans handen ligt. Samenleven is gebaseerd op het vertrouwen dat anderen mij niet laten vallen. Gebeurt dat wel, dan – en dan pas – ben ik verloren. We worden losers, als we niet op elkaar kunnen rekenen.

Lees verder »

Het laatste Object (Trouw, Letter & Geest, 9 juli 2011)

Kunt u één ding, een persoonlijk bezit, aanwijzen dat uw leven weerspiegelt? Deze zomer laat Letter&Geest acht auteurs zoeken naar een betekenisvol object. Vandaag: Frits de Lange

Ik heb, alles wel beschouwd, niks met dingen. Niet dat sommige voorwerpen mij niet intens dierbaar zijn. Maar hoe vergeefs is het je er aan te hechten.

Ik was verknocht aan de leren jekker die mijn vader dag in dag uit had gedragen op zijn motorfiets, als broodventer op weg naar zijn klanten of in vroege morgen en avond op weg naar zijn bijverdienste: de boerderijen waar hij melkmonsters nam voor de zuivelfabriek. Ik ben niet het type van leer, maar het je kunnen hullen in de verweerde jas van je overleden vader die je ook nog als gegoten zit, dat is toch iets oers. De jas werd ooit door ons op een morgen per ongeluk in een kledingzak voor het Leger des Heils aan de straat gezet; in een ondoordachte bui hadden we de zakken verwisseld.

Lees verder »

Over: In andermans handen (2011)

Lees het interview op http://zorgethiek.nu/?p=2131 ‘Dit boek neemt het op voor de zorg voor losers’, schrijft hoogleraar ethiek Frits de Lange op de eerste pagina’s van zijn recente boek In andermans handen. Want hoewel de samenleving vol is met verliezers, kansarmen, slachtoffers, pechvogels en gekwetsten, ademt de tijdsgeest uit dat ieder zijn lot in eigen hand heeft en verantwoordelijk is voor het eigen geluk. En dat laatste is een misvatting, vindt De Lange.

Frits de Lange in: Het Vermoeden IKON TV Ned 2 – Zondag 22 januari 2012 om 11.30 uur

Tags

, , ,

Het overgeleverd worden aan andermans handen is voor velen een schrikbeeld. Zelfs voor Frits de Lange (1955, Vriezenveen), hoewel juist hij terdege beseft dat wij allemaal zijn ingesponnen in een web van onderlinge afhankelijkheid: wij kunnen elkaar maken èn breken. Van zijn hand verschenen talloze publicaties over zorg en ouder worden. Zijn nieuwste boek verscheen in december: In andermans handen, waarin hij onder meer stelt dat de zorg behoefte heeft aan naastenliefde.
Ouder worden ziet hij in termen van groei of, zoals de Bijbel dat noemt: wedergeboren worden. Zo is ook zijn Godsbeeld veranderd en gegroeid van dogmatisch naar mystiek: “Als God mag staan voor de Werkelijkheid met een hoofdletter waaraan wij ons toevertrouwen, dan is dat voor mij de kern van religie.

De riskante mythe van ‘onze’ ouderen (Trouw Letter&Geest 9 oktober 2010)

Tags

Een miljard meer en twaalfduizend nieuwe banen naar de ouderenzorg. Wat willen ouderen in Nederland nog meer? Ze moeten het regeerakkoord wel als een warm bad ervaren, na jarenlang verschralende zorg. Dat de PVV er achter zit, moet dan maar als een blessing in disguise op de koop worden toegenomen.

„Geef onze ouderen in het verpleeghuis, de mensen die nog bloembollen hebben moeten eten in de oorlog meer rechten… Geef de ouderen het recht dat ze elke dag onder de douche mogen en elke dag naar buiten

Klaar met leven (Column Zin in Zorg)

Tags

‘En jij, wanneer ben jij klaar met leven?’ ‘Ik? Nooit!’, riep ik uit toen iemand mij er laatst naar vroeg in een discussie rondom het vrijwillige levenseinde. Blijft mijn leven niet per definitie een Onvoltooide, net als de symfonie van Schubert? Zoveel plannen niet uitgevoerd, zoveel projecten onvoltooid. Ben ik niet een reservoir vol ongeleefde levens? Ik klaar? Nooit.

Mijn ferme antwoord blijft me bezig houden. Iets wringt er namelijk. Want niet alleen heb ik, gezond van lijf en leden en met lieve mensen om me heen, makkelijk praten. Ook trek ik de lijn van nu zomaar door naar later. Maar weet ik werkelijk wat het betekent om over dertig jaar met een vervallen lijf elke morgen een lege dag voor me te hebben, niemand meer die iets van mij verwacht of van mij wil, mijn eigen generatie uitgestorven? Weet ik hoe het voelt ‘mijn tijd gehad te hebben’?

Ik weet dat niet. De IKON heeft een rubriek waarbij mensen een brief schrijven aan hun jongere ik. Maar zou ik ook een brief kunnen schrijven aan mijn ‘oudere ik’? Richt ik mij dan niet tot een volslagen onbekende? De ouderdom is een vreemd land, met een vreemde taal waarvoor je niet op cursus kunt, maar die je alleen leert door er zelf naar toe te immigreren.

En toch. Ik kan het proberen, me inleven in die andere wereld. En naar de vrouw van tweeënnegentig tegenover me luisteren. ‘Voltooid?’, neen dat is haar leven misschien niet. Maar vol, dat wel. Zodat er eigenlijk niets meer bij kan. Niet dat zij ‘klaar’ zou zijn, zegt ze, dat is niet het goede woord. Maar ze is moe.

Ik moest denken aan de stokoude Leo Vroman in zijn gedicht ‘Rust’.

‘Ik vind het niet prettig meer,

al die dingen.

En dan ook nog al dat bewegen,

dat loopt maar heen en zelfs weer,

en dan ook nog dat springen,

ik kan er niet meer tegen.’

Hij verlangt dan naar een zacht bed van hoog, groen gras, waarin hij eindeloos zou kunnen liggen. Met een opengeslagen boek – maar zonder er in te lezen. Dat hoeft dan ook niet meer.

Horen we in beiden niet een verlangen naar de eeuwige Sabbat: uitrusten van het leven, a hell of a job, en zien dat het goed is?

Ik geloof dat ik er toch iets van snap.

(Column in: Zin in Zorg jaargang 12, nummer 3, september 2010)

De waardigheid van ouderen is meer dan een waardig levenseinde (Stelling van de week oktober 2010 Protestant.nl)

Tags

,

Er komen steeds meer ouderen, en de ouderen die er zijn worden steeds ouder. We vergrijzen dubbel, maar het respect voor de oude dag lijkt evenzo dubbel af te nemen. Ouderen lijken slechts als een kostenpost te irriteren of op ons geweten te werken. Ze boezemen als schrikbeeld voor onze eigen toekomst angst in. ‘Hoe houden we de AOW en pensioenen betaalbaar en drukken we de stijgende gezondheidskosten?’ is de vraag. En: ‘Eén op de vier zal in de zorg moeten werken, maar wie wil dat nog?’ Met dan tenslotte de verzuchting: ‘het verpleeghuis, ik? Hopelijk nooit!’

Zo zullen we nooit een goede oude dag kunnen garanderen voor de babyboomers en de generaties daarna. We zullen de ouderdom opnieuw moeten uitvinden, nu hij een derde van onze levensloop gaat omvatten. Lees verder »

De wereld is niet ons thuis (Trouw, Letter & Geest 17 juli 2010)

Tags

, ,

Foto: Marc Hofste

De Zuid-Afrikaanse zangeres en kleinkunstenaar Amanda Strydom, tot dan toe een succesvol actrice, veroorzaakt in 1986 een schandaal in Stellenbosch, in die tijd het ideologische centrum van de apartheid. Tijdens een cabaretvoorstelling balt ze haar vuist en roept Amandla – de zwarte roep om macht. Kort daarop belandt ze in een diepe depressie, die haar drie jaar van de planken houdt. Ze wordt gedwongen opgenomen en zonder dat ze het één direct in verband brengt met het ander, legt ze later toch een link tussen de druk van de apartheid en haar eigen ziekte.

In het lied ’Strydom/Amandla manies depressief’ beschrijft ze hoe ze wordt opgesloten. ’Die tralies voor my venster is vir veiligheid bedoel/ So sê nurse [dat zegt zuster] Van Staden en sy glimlag ewe koel.’ Als ze uit de inrichting ontslagen wordt, is ze murw van de valium en de lithium, en doet ze er het liefst het zwijgen toe. ’Ek liefkoos nou my stilte, daar’s watte in my kop.’ Een van haar latere liederen, ’My kamer’, in duet gezongen met Stef Bos, herinnert aan deze donkere periode in haar leven en bezingt de innerlijke ruimte die ze sindsdien gewonnen heeft.

Lees verder »

Preken

Uitgelicht

Bestaat echte compassie wel? Preek over Simon van Cyrene, Vries, 19 maart 2017 (3e zondag 40-dagentijd).

Opnieuw beginnen. Leven! (preek Trinitatis, 30 mei 2015 Vries), Over Nicodemus, Joh. 3: 1- 16.

Een goddelijk lesje humaniteit (preek VVP Jozefkerk Assen 22 februari 2015)

Ontvangen is het moeilijkste dat er is’(preek Vries 1 december 2013)

‘Oh, had ik maar vleugels…’ (preek Vries, 9 juni 2013)

Vriendschap met God (preek Wezenzondag, Vries 11 juni 2011)

De hoop: Een klein meisje van niks (preek 4e advent, Vries, 19 december 2010)

God with us (meditatie Kerstviering Protestantse Theologische Universiteit, Kampen 18 december 2008)

Persoonlijk (Overweging Pepergasthuisgemeente Groningen, 8 juni 2008)

Intocht (Overweging Pepergasthuisgemeente Groningen, 1 april 2007, Palmzondag)

Doortocht (Overweging Pepergasthuisgemeente Groningen 25 februari 2007, 1e zondag veertigdagentijd)

De stenograaf van het licht (Preek rond het ‘laatste gedicht’ van Hans Andreus, Parijs, 30 oktober 2005)

De Nieuwe Mens (Preek over 2 Cor. 5, 17 Austin Friars Londen 27 april 2003)

‘De barmhartige Samaritaan’ (Preek over Lucas 10: 25 – 37, 11 maart 2001)

God is licht’ (Preek over 1 Joh. 1: 5, Eglise Réformée Néerlandaise Parijs, Zondag Jubilate 14 mei 2000)

Het zaad in de akker (Preek over Math. 13:44, zondag 4 oktober 1998)

‘Gij doorgrondt en kent mij…’ (Preek over Psalm 139, Vries, 16 augustus 1998)

In de gloria (Preek over Lucas 2, 9, Vries, Kerst 2012)

De graankorrel (Preek over Joh. 12: 24, Parijs 27 maart 1994)

Lux – Op sterven na dood / 20 juni 2010

Tags

,

Op is mijn leven. Voor het eerst in de geschiedenis zullen we het massaal bijna een eeuw met onszelf moeten uithouden. Maar veel tachtigers en negentigers beschouwen hun leven als voltooid. De burgerinitiatiefgroep Uit Vrije Wil zet dit concept ‘voltooid leven’ succesvol in de markt. Maar wat is een voltooid leven, wie bepaalt dat en in hoeverre zijn gebrek aan bijvoorbeeld vitaliteit, sociale contacten, en geestelijk en lichamelijk vermogen bepalende factoren? Moeten we als samenleving daar niet iets tegenover zetten, en zo ja wat? In LUX een aanzet tot een zinnige invulling van ‘de nieuwe waardigheid’ van deze voor de mensheid totaal nieuwe levensfase. Met oud-politicus en schrijver Jan Terlouw, die zich aan het burgerinitiatief heeft verbonden, zijn dochter Ashley, hoogleraar rechtssociologie en Katuscha Tellegen, lid van de initiatiefgroep Uit Vrije Wil en ethicus Frits de Lange, die het boek schreef getiteld: De mythe van het voltooide leven. Hij meent dat het dagelijkse huiswerk voor een zinnige ouderdom bestaat in het vinden van manieren om het verval te slim af te zijn.

Bekijk de uitzending op Uitzending Gemist.

Eeuwig embryo. Jong blijven bij gebrek aan beter (Trouw, Letter&Geest 6 maart 2010)

Tags

, , ,

Amper achttien, toog ik begin jaren zeventig naar Kampen om er theologie te gaan studeren. Heel de stad ademde nog godgeleerdheid, aan studenten geen gebrek. De dominees-in-spe die mij op de IJsselbrug tegemoet kwamen, maakten diep indruk. Niet door hun kennis of vroomheid (die al snel bleek mee, of zo men wil tegen te vallen), maar door hun bebaarde gezichten en de pijpen die ze rookten. Ze deden er alles aan om ouder te lijken dan ze waren. Hoe kon ik ooit een van hen worden? Met het prille dons op mijn kaken overtuigde ik niemand, dus stopte ik al gauw een pijp met stevige Javaanse Jongens. Kokhalzend moest ik hem vaak uit de mond nemen, maar ik zette door. De pijp stond immers voor trage bedachtzaamheid, en dat was wat ik nog miste. Ik herinner me ook in de familie nog vergeefs naar een vesthorloge uit grootvaders tijd te hebben geïnformeerd.

Lees verder »

Voltooid leven (Trouw, Podium, 17 februari 2010)

Tags

, ,

Met een zorgvuldig georkestreerde mediaoffensief sloegen een aantal BN’ers op leeftijd en de NVVE de afgelopen week de handen ineen om wettelijk het recht op hulp bij zelfdoding te bepleiten. Iedereen die van nabij de moeiten van de hoge ouderdom kent, zal blij zijn met deze aandacht voor een waardig levenseinde. Nederland vergrijst dubbel. Nu is al een op de vier vijfenzestig-plussers tachtig jaar of ouder, in 2050 zullen dat er twee op de vijf zijn. Nooit eerder werden zoveel mensen zo oud. Was de ouderdom ooit een toevalstreffer, nu kun je er bijna op rekenen.

We kunnen er ons beter massaal op voorbereiden, en het NVVE-initiatief helpt daarbij. Echter, door de focus zo exclusief op hulp bij zelfdoding te richten, mist de campagne haar doel om op zijn minst twee redenen: 1. de werkelijke problematiek van het oud worden (het zoeken naar zin) wordt versluierd; 2. de echte morele vraag (het beroep op anderen) wordt aan het zelfbeschikkingsrecht ondergeschikt gemaakt.

Lees verder »

‘Vroeger was alles beter…..’

logo RKK

Interviewfragment uit: Het Klooster 2009

Het Klooster is een wekelijks zondagmiddagmagazine dat op zoek gaat naar de binnenkant van het dagelijks bestaan.

Een interview over het onvermogen om in het hier en nu te leven en er van te genieten.

En over levensverhalen en seizoenen.

Zondag 18 oktober 2009, Radio 5. Klik hier:

HET HEILIGE VERZET TEGEN DE DOMME FEITEN. Over de theologie van Okke Jager

Tags

,

Zonder elastiekjes

‘Jeder tiefe Geist braucht eine Maske’, schreef Nietzsche. Iemand met gevoel voor ironie antwoordde : ‘.. maar dan moet je wel de elastiekjes kunnen zien’. Welnu, bij Okke Jager heb ik nooit de elastiekjes kunnen ontdekken. Bij de meeste leerling-leraar verhoudingen loopt de afstand in de loop der jaren wel wat in. ‘0, zó deed hij dat’, ontdekt de leerling bij de meester, als hij, na jarenlang de kunst te hebben afgekeken, haar zichzelf heeft toegeëigend. Bij Jager lukt dat niet. Neem zijn geheugen. Tevergeefs wierp ik als student tijdens tentamens – bij Jager altijd een ‘triomf der Nederlandse goedhartigheid'(Allard Pierson) (ST 155)* – in zijn werkkamer een steelse blik op zijn bureau op zoek naar de fiches, de kaartenbak, of losse aantekeningen waaruit hij zijn artikelen en boeken samenstelde. Wie een boek van hem leende kon het maagdelijk lezen en trof in plaats van potloodstrepen hoogstens een paar trefwoorden achterin aan. Bij Jager heb ik nooit een kijkje in de keuken kunnen krijgen, ook niet toen de afstand in de student-docentrelatie vervangen werd door de nabijheid van de vriendschap; hij serveerde kant en klaar, schijnbaar moeiteloos puttend uit zijn immense geheugen, dat makkelijk met een 100 mB hard disk kon wedijveren. Zo’n begaafdheid schept afstand, zeker tot leerlingen die zelf zijn opgescheept met een geheugen als een zeef. Een begaafdheid, die ondertussen onderhouden werd door constante oefening. Wie dan als student zorgeloos verstrooiing zoekt op de Zwarte Dijk, vervolgens zijn docent tegenkomt die hetzelfde rondje doet, maar dan om zijn preek voor aanstaande zondag ter memoriseren – het is mij herhaalde malen overkomen – voelt zich dubbelop gefrustreerd: niet alleen zwakbegaafd, maar lui bovendien.

En nu heb ik het alleen nog maar over de intellectuele technieken waarover Okke Jager beschikte, nog niet eens over wat hij er allemaal mee deed: de breedte en diepte van zijn ‘diepe geest’ zelf. Ook daarvan ben ik nooit de elastiekjes op het spoor gekomen. Omdat hij ze zo goed verborg? Als ethicus of evangelisticus ben je al blij, je eigen vakgebied een beetje bij te kunnen houden, terwijl je de ontwikkelingen op het gebied van bijv. de exegese op afstand hoopt te kunnen volgen; Okke Jager las commentaren als waren het romans. Om als intellectueel niet het contact met het gemene yolk te verliezen preekt een theoloog van tijd tot tijd eens rond; Okke Jager deed het bijna wekelijks en het

statement dat ‘wie mondiaal, maar niet pastoraal denkt, provinciaal is’, stamt niet alleen van hem, maar werd ook in hem belichaamd. Om als theoloog niet voor cultuurbarbaar te worden versleten, lees je eens een roman of een gedichtenbundel; Okke Jagers studeerkamer telde echter twee wanden met boeken: een voor de theologie, en net zo’n grote voor de literatuur. En waarom schreef Okke Jager over alles, maar nooit over poëzie? Wellicht omdat hij dat niet hoefde – hij schreef het zelf. Als boekenminnaar haal je misschien je neus op voor de t.v., in elk geval gun je jezelf te weinig tijd om er naar te kijken; Okke Jager keek echter niet alleen televisie, maar ging er eerst bij werken en doceerde er later in als massa-communicatiedeskundige. Als docent laat je het mes naar twee kanten snijden en lopen publicaties

en collegestof parallel; Okke Jager gaf echter nooit (ik geloof dat zijn boek over Cornelis Verhoeven een uitzondering is geweest) college over zijn boeken en schreef omgekeerd nooit boeken over zijn colleges.

Verbluffend

Jager gaf blijk van een breedheid van belangstelling en geestelijke spanwijdtekracht, waarmee hij torenhoog boven je uit blijft reiken. En dat niet alleen in de breedte, maar ook in de diepte. Zijn werk nu voor een lopend college wat nalezend, merk ik hoe hij vaak achteloos, tussen neus en lippen door doorkijkjes verschaft in een bepaalde auteur of problematiek. Diepteboringen waar ikzelf dagenlang mee bezig ben, verricht hij in een bijzin. Bij wat hij schreef (en ook bij hoe hij schreef) kan men zeker voorbehoud maken. Hoe genuanceerd ook, zijn theologie is eigenlijk van zo’n koppig soort, dat zij wel tegenspraak op móet roepen; zijn stijl is behalve onderhoudend ook wel eens vermoeiend. Maar voor je Jager onder kritiek stelt is het goed je eerst of te vragen, of het hier niet de kritiek van een muis op de olifant betreft, die hem verwijt dat hij niet kan piepen.

De bewondering die ik voor hem heb is gedeeltelijk natuurlijk van hetzelfde kaliber als de verbazing die je overvalt wanneer je een Roemeens turnstertje de evenwichtsbalk ziet doen of een Bobby Fischer ziet schaken: “Hoe is het in Godsnaam mogelijk dat een mens dat allemaal kan”. Okke Jager: een verbluffende intellectueel. Dat een mens zó belezen kan zijn, zó de taal kan bespelen en zó scherpzinnig zijn kan. En bovendien: tegelijk zó bescheiden en beschroomd, zó kwetsbaar blijven kan. Soms denk ik dat hij door zijn aforistische stijl onbewust de scherpte wilde wegnemen die hij in de beweringen had gestopt, om niemand te verwonden. Hoe kon hij anders ooit zo irenisch en zo strijdbaar tegelijk zijn en blijven als hij geweest is? Misschien heeft hij ook daarom, om beide, kwetsbaarheid en vechtlust, vast te kunnen houden, nooit een argumentatieve stijl ontwikkeld. Het argument is als een lasso die, bewering na bewering, wijder en wijder wordt gemaakt om een tegenargument tenslotte concluderend te wurgen. Het aforisme behoudt echter – ook als het diepe ernst betreft – het speelse van een speldenprik, die nooit echt verwondt. Het argument stoot agressief door; het aforisme cirkelt even, en heeft al weer een punt gezet voordat het echt pijn kan doen.

Okke Jager: een verbluffend ongewoon en uitzonderlijk mens, die verbazing, bewondering en genegenheid verdiende. Maar Jager wilde door zijn leerlingen niet zozeer bewonderd worden, als wel begrepen. Zij zouden zich dan ook een schrale erfenis hebben toegeëigend als ze niet meer van hem hadden meegekregen dan inzicht in het verpletterende kaliber van hun leermeester. Dat soort aanbidding is wel het laatste waar men hem mee zou kunnen plezieren; zij getuigt van een onmondigheid, die hij ook theologisch uit den boze achtte. Ook het kopiëren van zijn stijl zou slechts een armzalig maniërisme opleveren.

Aan schoolvorming heeft Jager echter nooit gedaan. Leerling van Jager zijn hield in dat je als boompje een poosje in zijn tuin mocht groeien, niet dat hij je daar dan ook nog rigoureus ging snoeien of als eigen stek ging behandelen. Hij stuurde en dirigeerde niet, maar wees je hoogstens nog op een paar titels ‘die je ook nog erbij kon lezen’; hij kritiseerde nooit rechtstreeks, maar stipte in een bescheiden aarzeling aan ‘dat men het ook nog wel anders kon zien’.

Toch denk ik dat hij graag leerlingen heeft gewild; dan niet in de zin dat zij zijn intellectuele spankracht en lenigheid zouden moeten evenaren, maar dat hun hart zou moeten liggen bij de zaak waarvoor hij zichzelf met alles wat hij in zich had mobiliseerde. ‘Onderwijs geven is niet een voerbak vullen, maar een open haard aansteken’.(ST 155) Op welk vuur brandde die dan? Op het verzet tegen de domme feiten, waardoor mensen worden gekleineerd; op de hoop op andere, wellicht nog verborgen feiten, die hen bevrijden tot mondigheid. Een hoop die – en daarom was Jager theoloog – dwars door het woordje God heen tintelt.

Een patroon

In dit artikel wil ik een paar grondlijnen in Okke Jagers theologische denken schetsen die zijn engagement hebben gevoed. Het is niet mijn bedoeling een compleet theologisch portret van hem te schetsen. Het gaat mij, bescheidener, er om voor mijzelf een beeld te schetsen van de theologie van Jager, zoals die zich vanaf ongeveer 1973, toen hij in Kampen als docent (en ik als student) binnenkwam, heeft ontwikkeld. Ik heb ook niet zijn hele werk erop nagelezen, maar alleen een paar (niet alle) belangrijke boeken, die hij vanaf die tijd geschreven heeft. De schets is dus niet zozeer voor andermans, maar meer voor mijn eigen verheldering bestemd. De theoloog Jager heb ik gekend; als student, als leermeester, als vriend. Maar ken ik ook zijn theologie? Zijn boeken liggen nu voor me, stil en roerloos. Zonder dat de schrijver als een levende schakel tussen hen nieuwe bruggen slaat of ze te hulp komt met nieuwe boeken, die hij nog in zijn hoofd had. Ik moet nu ‘Okke Jager’ zonder Okke Jager lezen. Zijn boeken trekken zich echter van gevoelens van verslagenheid om de dood van hun auteur niets aan: zij liggen er gewoon, onaangedaan, en nodigen uit tot instemming of prikkelen tot tegenspraak. Als ze tenminste gelezen worden. Hoe wrang zou het zijn als zij met hem zouden worden begraven. Een gedachtegang laat zich niet zomaar van iemands stijl abstraheren. Een stijl drukt een persoonlijk stempel op de tekst. Maar stijl geeft tegelijk ook structuur aan de tekst, die onafhankelijk van de auteur op eigen benen kan staan en voor zichzelf spreekt. ‘Denken is vormgeven’, schreef Jager zelf. (AE 34) Zo laten zich zijn boeken lezen op hun stijl, en van de stijl laat zich terugvragen naar de man erachter. Dat is ook de weg van de vele in memoriams geweest, die vroegen naar de mens achter zijn boeken. Die weg ga ik bier niet. Je kunt echter ook omgekeerd de stijl als verwijzing naar een structuur opvatten, en die op het spoor proberen te komen. Een patroon van denken uittekenen, een geraamte van telkens terugkerende thema’s en denklijnen.

Jagers stijl is onnavolgbaar en zijn persoon onoverdraagbaar; niemand kan zijn aforismen schrijven, niemand kan zo flitsend wijsgerige diepte en alledaagse oppervlakte, poëtische verbeelding en analytische scherpte afwisselen en combineren, niemand kan de stilist zijn die hij was. Zo valt er van Okke Jager nets te leren, dan alleen de bewondering die verplettert. Maar je kunt ook vragen naar de inhoudelijke structuur die zich aftekent in zijn geschriften, en zijn boeken zo proberen met elkaar te verbinden. Wat heeft een boek tegen de dood nu met een boek voor de verbeelding te maken; wat deelt een christelijk boek tegen de machteloosheid met een filosofische studie over Cornelis Verhoeven? Ze schetsen een structuur, die ook onafhankelijk van Jager op eigen benen kan staan. De theologie die dan boven water komt kun je je eigen maken of wellicht ook op goede gronden afwijzen. In elk geval behoort zij dan tot je mogelijkheden. En dan zal wel blijken in hoeverre je in Jagers spoor verder gaat.

Secularisatietheologie

In wat schetsmatige streken zou ik een paar constanten in Okke Jagers theologie willen schetsen, waar ik telkens weer op gestuit ben. Herkenningspunten in een theologische landschap, waarin men zelf wellicht eigen wegen wil gaan.

Om de theologie van Okke Jager te situeren zou ik haar willen kenschetsen als een kritische secularisatietheologie. Een theologie die boven op de moderniteit zit, zich echter niet gedachteloos laat meevoeren aan haar oppervlakte, maar als het moet er tegen in zwemt, geleid door verborgen onder- en tegenstromen. Deze betrokkenheid op de tijd maakt van Jagers theologie een ad hoc-theologie: niet zijn persoonlijke ontwikkelingsgang of zijn theologische rijpingsproces bepaalt er de agenda van, maar de cultuur.

Teruglezend in Jagers werk valt me dan op hoe het de stempel draagt van hetzelfde na-oorlogse gereformeerde ‘ja tegen de wereld’, dat ook zo pregnant in Rothuizens theologie doorklonk. Het afscheid van de voor-oorlogse koudwatervrees voor de cultuur, een warme omhelzing van de secularisatie, die nu niet meer in eerste instantie als het afkalvingsproces van ontkerkelijking, als paganisering van de wereld werd geïnterpreteerd, maar als horizontverrijkende verwereldlijking de theologie werd binnengehaald. Rothuizen zelf wees er op hoe aardsgezind en anti-metafysisch Jagers dissertatie uit 1963 over ‘Het Eeuwige Leven’ al was geschreven, als protest tegen de onttijdelijking van de hemel. Maar in 1984 lezen we nog steeds: ‘Er ligt een eeuwigheidswaarde in onze bijdrage aan de geschiedenis. Alles wordt beslist in ons aardse leven. Wij leven niet terwille van een leven hierna’, en worden we vergast op een pleidooi voor een ‘horizontalisering van de hemel’. (LL 179; 175) Er is geen misverstand mogelijk: Jagers theologie is van begin tot einde wars van elk ‘religieus’ Twee Ruimten-denken. Voor hem gold het aardse, (en dus het religie-kritische) als criterium van theologie. De scheidslijnen lopen voor hem niet meer tussen recht- en vrijzinnigen, katholieken en calvinisten, ‘maar tussen hen bij wie een vurige belangstelling voor het aardse bestaan de boventoon voert en anderen die zich aan de loden ligging van de machten aanpassen.’ (LL 38v.)

Met Rothuizen (die zich daarbij sterk door Bonhoeffer liet uitdagen) vond Jager m.n. bij A.A. van Ruler het theologisch model waarin ‘wereldlijke’ elementen uit de gereformeerde traditie konden worden geradicaliseerd. Het gaat tenslotte om de schepping, om het Koninkrijk Gods, de cultuur, – al draait het nog om Christus, om de kerk. Christen ben je alleen om beter mens te kunnen worden. In dit denkmodel worden de christologie en de ecclesiologie tot een noodzakelijk, maar tijdelijk noodverband. Op deze manier worden ze, zo niet gereduceerd, dan toch gerelativeerd. Wanner Christus slechts een middel en de kerk slechts een noodoplossing is (al moet men aan dit ‘slechts’ meteen met van Ruler weer toevoegen: ‘Excusez du peu!’), worden de schepping en het eschaton de alles overspannende hoofdthema’s, waarin ook een geseculariseerde cultuur zich breeduit kan nestelen, zonder zich bij voorbaat als een onwelkome gast voor haar aanwezigheid te hoeven verontschuldigen. Ook het cultuurkritisch nee stond bij Jager onder het voorteken van een hartelijk ja tegen een wereld, waarin mensen zich ontworstelen aan wat hen kleineert.

Maakbaarheidsgeloof

Daarom eerst: secularisatietheologie, en dan pas: kritische secularisatietheologie. Vertrek- en oriëntatiepunt van Jagers theologie is ‘de mondige mens van de 20e eeuw’. (LL 25) Zijn kritiek op de autonomiegedachte van de Verlichting is niet dat mensen het heft van hun bestaan teveel in eigen hand dreigen te nemen, maar dat zij nog niet genoeg doen. Autonomie is -nog teveel wens, en te weinig werkelijkheid voor gekleineerde subjecten. (GO 96) Cultuur en theologie herkennen elkaar: ‘Juist in onze geseculariseerde cultuur verwerkelijkt zich een werkelijkheidsbeleving die goed past bij de structuur van het bijbelse geloven’. Geloof en westers denken staan dan ook niet los van elkaar: beide lopen het risico van het atheïsme, dat als de prijs van het volwassen mens zijn betaald moet worden. (GO 165) De Verlichting moet echter zelf telkens weer over haar eigen ‘Aufklärung” worden aufgeklärt’. Zij loopt nog sterk achter bij haar eigen program: ‘Geestelijk zijn we ergens in 1880 blijven steken, in denkpatronen van eergisteren’. (LL 44) De theologie mag haar helpen haar eigen doelstellingen telkens weer aan de vergetelheid te ontrukken. Dezelfde burger die ooit als baanbreker voor een nieuw en onafhankelijk denken pionierde, is immers tegelijk de burger die bang is voor de wijdte en te snel weer beveiliging zoekt binnen te enge grenzen. (LL 53; DG 124) Het optimisme over de prestaties van wetenschap en techniek werd na de jaren zestig door de meeste theologen weer afgezworen (is de atoombom niet een sterk staaltje van techniek?) en verruild voor een Heideggeriaans wantrouwen. Hoe pregnant ook zijn verzet tegen kapitalisme en bewapening was; zo niet bij Jager: ‘Welvaart en techniek zijn allereerst goede gaven van de Vader der lichten (Jakobus 1: 17).’ (ST 73) Zijn vertrouwen in techniek en wetenschap is tot in zijn laatste boeken ongebroken gebleven en zou modieuze theologen gedateerd aan kunnen doen; het getuigt van een aanstekelijk optimisme en geloof in het kunnen van volwassen geworden mensen. ‘Pas onze generatie weet dat het leven in radicale zin veranderbaar is. Maar nu moeten we deze ontdekking ook uitbuiten.’ (LL 52) In zijn verzetsboeken tegen de dood speelt ditzelfde verlichtingsoptimisme als vertrouwen in de mogelijkheden van de medische techniek een cruciale rol om het geloof in de verzetsmogelijkheden tegen de dood met de feiten te kunnen onderbouwen. Van een verabsoluteerd geloof in de wetenschap (sciëntisme) moest Jager daarentegen niets hebben. Rationaliteit verdient een ruimere definitie dan instrumentaliteit, een verenging die in onze cultuur dominant geworden is. Maar als hij later de eendimensionaliteit van onze gecomputeriseerde cultuur aan de kaak stelt, is het niet de techniek als zodanig die als hoofdschuldige van de huidige symboolarmoede wordt opgevoerd, maar eerder een verabsoluteerde economie, die zich als symbolische universum het monopolie heeft toegeëigend. (VW 105) Het falen van de wetenschap moet echter niet met minder, maar met betere wetenschap worden beantwoord. (GO 153w.) En dat ook om theologische redenen: de Geest werkt immers in de techniek? (OB 139) Niet een overspannen maakbaarheidsgeloof is daarom onze grootste tegenstander, maar de overspannen afwijzing van elk maakbaarheidsgeloof. (LL 168)

Dat we nu zoveel kunnen betekent echter niet dat we nu ook al zover zijn. Jager grijpt de techniek juist aan om zijn fundamentele onvrede met de feitelijke wereld vorm te geven. Juist omdat de wereld maakbaar is, is zij ook radicaal veranderbaar. (LL 47; 52; OB 139) Jagers maakbaarheidsgeloof rekt de grenzen van wat haalbaar is ver op: mensen zijn nu zover dat ze zelfs hun eigen evolutie ter hand kunnen nemen! (LL 118v.) Wie zich met een beroep op de natuur of op de feiten iets terughoudender zou willen opstellen, krijgt midden in de jaren tachtig nog de mei ’68-leus: ‘wees realistisch – probeer het onmogelijke’ voorgeschoteld. (LL 68) ‘Dat hebben we nu toch wel gehad’, zeggen de ontgoochelden. ‘Daar zijn we misschien eindelijk aan toe’, repliceert Jager eigenwijs. Daarom sprong het boekje Wij zijn niet machteloos in 1978 zo in het oog; niet omdat de stelling die er in verdedigd werd (‘een positief denken over de mogelijkheden van de mens … met de hoop als uitgangspunt’) nieuw was, maar drammerig vastgehouden werd in een doemdenkerig tijdgewricht. Het maakbaarheidsgeloof moet volgens Jager niet worden afgezworen, maar juist worden geïntensiveerd en geradicaliseerd. ‘De 19e eeuw moest een toontje lager zingen, maar tot de mens van de 20e eeuw zegt God: ‘Vriend, kom hoger op’. (WM 77v.) Daarom irriteert Jager ook zo: hij zadelt ons op met een immense verantwoordelijkheid die elke neiging om te berusten in het onvermijdelijke een slecht geweten bezorgt. Er is immers nauwelijks nog iets dat niet vermeden kan worden? Tenslotte wil hij ons zelfs laten sleutelen aan wat we – o zo religieus – het onveranderbare per definitie achten, het Domme Feit bij uitstek: de dood. Het uitstel van de dood is aan ons, op dat aambeeld hamert Jager in eindeloze variaties twee boeken lang, en wie weet komt het ooit nog eens tot afstel (DG 10). Te hoog gegrepen? ‘De bijna goddelijke mens heerst over de natuur, ook over de natuurlijke vergankelijkheid’ (LL 148).

Dit geloof in de maakbaarheid van de wereld, dat Jager in soms wat Jules Verne-achtige beschouwingen botviert, was in de jaren zestig, toen men de boeken van Fourastie en Moltmann naast elkaar las, wellicht gemeengoed. Maar Jager heeft de koers die toen werd ingeslagen aangehouden. Hij heeft zich er des te vasthoudender in vastgebeten, naarmate anderen haar loslieten. ‘De Schepper wil niet, dat wij ons als ‘slechts schepselen’ gedragen. … Wij moeten de hoge moed hebben om nog een stap verder te gaan: wij zijn kinderen van God’. Een citaat uit Gogartens Theologie der Neuzeit uit 1953? Nee, uit Jagers De Dood in zijn ware gedaante uit 1984 (126).

Natuur en geschiedenis

Ook het theologisch paradigma van de tweedeling tussen natuur en geschiedenis dat in de jaren zestig werd ontwikkeld en uitgesponnen (A.Th. van Leeuwen) is door Jager wel genuanceerd, maar in feite nooit verlaten. Een zich voltooiende menselijkheid verwijdert zich steeds verder van de natuur, bleef hij volhouden, ook toen het tij weer gekeerd was en in het zog van de milieubeweging de theologie zich weer meer wilde gaan vouwen in de plooien van de natuur. ‘De natuur als vriendin?’, lezen we in een prachtig opstel over de milieucrisis, geschreven in een tijd waarin de meeste theologen nog niet eens wisten dat er een milieu bestaat (1976); akkoord, maar dan ook niet minder als vijandin! (ST 83 w.) ‘De werkelijkheid is niet een stroom die zichzelf voortbeweegt. Er moet historisch gehandeld worden. De mens moet daadwerkelijk existeren. Dan pas is hij echt mens en niet een stukje natuur dat groeit en sterft.’ (LL 148) Theologisch blijft Jager ook natuur en (heils)geschiedenis voortdurend polariseren: de eerste wordt hevig gewantrouwd en staat voor onderdrukkend heidendom, de laatste is vindplaats van heil en staat voor bevrijdend joden- en christendom. ‘Pas daar is levensruimte, waar de natuurgoden zijn onttroond.’ (DG 116). De natuur is wellicht vertrekpunt voor de schepping, maar beslist geen oriëntatie, laat staan een eindpunt. ‘De natuur is eeuwig zichzelf, maar de heilsgeschiedenis kent naast het ‘nu reeds’ niet minder het ‘nog niet’. (DG 79) De ‘Natuurvriend’ Jager wijst de natuur weliswaar nooit als zodanig af, maar laat haar wel dialectisch opgenomen worden in de vaart van de geschiedenis. Zo wordt de natuur theologisch niet gediskwalificeerd, maar op zijn minst toch behoorlijk gerelativeerd. ‘De cultuur brengt de natuur tot haar bestemming’, horen we. (ST 74) Of ook: ‘We moeten niet te bang te zijn voor een natuurlijke theologie, als het maar een theologie van de geschiedenis is’. (LL 171) Vindplaats van heil is voor Jager niet de natuur, maar de geschiedenis. Zij loopt zo over van potentieel heil dat zij tenslotte naadloos zal aansluiten op het eschaton. Ook die verbinding tussen eschatologie en futurologie, in jaren zestig door de theologie van de hoop tot theologisch thema gemaakt, heeft Jager niet willen loslaten en tot een kenmerkend eigenschap van zijn theologie gemaakt. Zodat hij tenslotte flink tegen de haren van inmiddels ‘bezonnen’ theologen in streek. De omslag naar het Rijk Gods is voor Jager een omslag binnen de tijd; tussen het eschaton en het futurum ligt een zekere continuïteit, en geen breuk. (LL 170; 172) De theologie moet het seculiere haalbaarheidsgeloof daarom niet afzweren, maar haar injecteren met hoop. (ST 120) ‘Het Rijk van God is de voltooide cultuur van de mens’. (LL 149) Ik kom op deze verhouding tussen natuur en schepping, en die tussen geschiedenis en Rijk Gods straks terug, als ik wat nader op de inhoud van zijn theologie in ga. Hier gaat het mij om een plaatsbepaling, en constateer ik alleen hoezeer Jager diepgaand gevormd is door de naoorlogse secularisatietheologie. Techniek, mondigheid, cultuur, geschiedenis, hoop – dat zijn bij hem geen modieuze thema’s geweest maar hebben blijvend het grondschema van zijn theologie bepaald. Jagers theologie is ad hoc-theologie, schreef ik. Maar niet in die zin dat hij van thema veranderde, zoals een ander van schoenen verwisselt.

‘Het kan ook anders’

Maar nu dan de toevoeging: kritische secularisatie-theologie. Bij de tijd zijn impliceert ook tegen de tijd ingaan. (DG, 23) Jagers ‘ja tegen de cultuur’ is nooit een naïef ja geweest, zonder kritisch voorbehoud. Misschien bleef hij het daarom ook wel tot het einde aanhangen, waar anderen allang ontgoocheld hadden afgehaakt. Jager stond een ‘utopisch realisme’ voor. (LL 8) Een denken dat zich niet op de droom tegen de werkelijkheid beroept, maar dat het ene feit stelt tegenover het andere. (OB 124) Het erkent het positieve feit wel, maar weigert ervoor op de knieën te gaan door het Feit als Afgod te erkennen. (OB 125) Jagers ‘vooruitgangsgeloof’ ziet niet verziend over de werkelijkheid heen of loenzend aan haar voorbij, maar onderkent in die werkelijkheid met de scherpst mogelijke blik ongekende mogelijkheden. Daarom: ‘We moeten het bestaande niet ontkennen, we moeten ontkennen dat het bestaande normaal is’. (LL 159) Jagers theologie is daarmee tot in de kern verzetstheologie. Een heilig verzet tegen de domme feiten in de politiek, in de natuur, tegen de machten die in de dood culmineren, tegen het reactionaire conservatisme dat het ‘leven neemt zoals het is’. Jager is een dwarsligger, die zich verbonden voelt met anderen in een ‘smalle traditiestroom van verzet naast de de brede bedding van berusting’. (LL 57, 65, 79, 107) Zo huiverig hij is voor natuurbeelden, toch kiest hij er een uit, waarmee hij zowel zijn optimistische geloof in de geschiedenis als zijn recalcitrantie weet te verwoorden: het leven is, ook biologisch beschouwd, een vorm van verzet tegen het uiteenvallen in de chaos en de kou. Leven is immers evolutionaire warmte die zich al strijdend ontwikkelt, door omhoog te kruipen tegen de kosmische dood van de entropie in. Zij organiseert zich a.h.w. tegen de verdrukking in. Het leven wordt daarmee zelf van messiaans gehalte. (OB 73) Met behulp van dit beeld is het mogelijk te begrijpen waarom Jagers theologie, die zo onvoorwaardelijk onder het positieve voorteken staat van een ja’ tegen de geschiedenis, tegelijk het ‘neen’ in haar hart kan meedragen. (LL 10)

In feite vormde Jagers kritische verzet tegen de zogenaamde feiten de keerzijde van zijn mondigheidstheologie. In vroeger tijden was de speelruimte voor mensen immers misschien zeer minimaal en zat er in de feiten nauwelijks rek. Aanvaarding van het onveranderbare gold toen wellicht als laatste wijsheid. Maar in onze tijd, nu het inzicht in de menselijke mogelijkheden zo enorm is toegenomen, is elk beroep op feitelijkheden vals en geldt het niet meer als excuus voor passiviteit. Wat toen het gezond verstand dicteerde, is nu pathologie geworden: een ‘het-is-nu-eenmaal-zo-syndroom’. (WM 66; AE 152) ‘Vroeger zeiden de sterren: de dingen komen zoals ze komen moeten, als voldongen feiten. Nu zeggen ze: het kan ook anders.’ (OB 29) Een volwassen geworden tijd vraagt nu ook om een volwassen geloof. ‘Wat eerst alleen maar aanvaard wordt – de natuurorde -, wordt later object van verantwoordelijk handelen.’ (AE 181) Daarom is er meer dan wij in feite zien – met die ontdekking wil Jager ons waarnemingsvermogen scherpen om achter de horizon van het gegevene te leren zien. Zijn theologie blijkt ook in dit opzicht weer door en door anti-metafysisch te zijn: transcendentie is een dimensie van deze werkelijkheid, het andere bevindt zich in het eendere. (GO 157; AE 186) Het actuele staat bol van het potentiële en het virtuele. Maar we zijn nu zover dat we directe toegang tot het mogelijke hebben; dat inzicht probeert Jager in een theologische waarnemingsleer te ontwikkelen, die vertrekt vanuit de meerzinnigheid van het symbool, vanuit de verborgen lading van de beeldtaal (GO, VW); dat inzicht treft hem in het werk van Cornelis Verhoeven, waarin de dingen altijd weer anders zijn dan wij denken dat ze zijn, bezitters van een eeuwig uitgestelde identiteit; dat zelfde inzicht drijft hem in zijn politieke engagement, als hij bijv. de oorlog verklaart aan de dubbele moraal van ‘het ontoelaatmaar’ in de kerken. (HW 150) De utopie ligt niet buiten ons Leven, maar maakt er deel van uit. De werkelijkheid is voor Jager een eiland in een zee van mogelijkheden, ‘een stukje land in de zee van wat nog zou kunnen’. (WM 66) Om onder de oppervlakte te kunnen kijken is echter visie nodig. Daarom breekt Jager een lans voor de inbreng van zieners en verklaart hij de oorlog aan de anti-visionairen. Alleen gelovigen met verbeeldingskracht brengen tot nog toe verscholen feiten aan het licht, die eenmaal ‘gerealiseerd’, op hun beurt ook weer de kracht van een positieve status zullen krijgen. (WM 122) Zulke profetische voorlopers – en ook Jager hing die mantel van tijd tot tijd om en mat zich de rol aan van roepende in de woestijn (vgl. bijv. WM, passim; OB 66; vgl. ook G.Th. Rothuizen, in Tegendraads, 24) – zijn in hun aankondiging van het komende geen toekomstwichelaars, maar hoogstens de hermeneuten van verdrongen en verborgen aspecten van de huidige werkelijkheid. Geloven is anticiperen. (DG 127)

De strijdende God

De creatieve ‘verbeelding’ is bij Jager zowel de sleutel tot de religieuze waarneming als de motor tot het politieke engagement. Een gelovige is zowel poëet als subversief non-conformist. In beide gevallen geldt immers: ‘Kijk maar, in het boek der werkelijkheid staat niet wat er staat.’ ‘Het reële is te snel voor een -isme. De werkelijkheid eist van ons een open bonding, die niet bukt voor de eisen van de werkelijkheid.’ (LL 85) De religieuze waarneming heeft oog voor deze dubbelheid in de dingen, omdat zij de werkelijkheid nooit in zichzelf zal laten stikken. Het geloof doet recht ‘aan de niet-gesloten, dialogische structuur van de werkelijkheid’. (GO 160)

Maar waarom noemt Jager dat nu een gelovige waarneming? Loopt hier de theoloog de filosoof niet te snel voor de voeten? In het vervolg van het citaat krijgt deze waarnemingsleer die vanuit een meerzinnige werkelijkheid vertrekt echter het christelijk steuntje in de rug, zonder welke zij eigenlijk niet bestaan kan: het geloof doet ook recht ‘aan de erkenning van een God die de wereld openhoudt naar wat hij ermee beoogt’. Zonder God zouden de feiten uiteindelijk samenvallen met zichzelf en zouden wij er ons tenslotte toch nog bij neer moeten leggen. Jagers ‘passion pour le possible’ (Ricoeur) is zo gericht tegen het ER IS van het stilstaande water van diepe zijnsfilosofieen, omdat het wordt gevoed door het HIJ KOMT van de christelijke toekomstverwachting, het geloof in een strijdende en hopende God. Het Godsbeeld dat Jager ontwikkelt staat haaks op dat van een traditionele theologie die God als Albeschikker beschouwt, die feit tot Feit maakt. Een God ‘die alles regelt, tot en met de stoptijden van de trein naar Treblinka’. De Bediller van het Heelal van de theistische traditie kan toch niet tegelijk de God zijn die ruimte schept voor mondige mensen? Zo enerzijds afscheid nemend van de traditie, heeft Jager anderzijds echter nooit vrede gehad met het alternatief, dat in de moderne theologie de discussie heeft beheerst: God als de onmachtige, lijdende Bondgenoot aan het kruis. De God van het ‘Daar hangt hij’ van Elie Wiesel, waarbij de galg in Auschwitz en het kruis op Golgotha in elkaar vervloeien. De verlegenheden in de Godsleer worden voor Jager niet opgelost door hen naar de christologie te verleggen. ‘Als ook Hij een traan geworden is, wie moet dan ooit de tranen drogen? Machteloze liefde is er at genoeg. (…) Als wij om zijn goedheid te redden zijn almacht schrappen, houden wij een halve God over. Dan is het altijd nog redelijker helemaal niet in God te geloven’.(OB 38) Jager weigert echter de andere uitweg te volgen: de weg terug naar een mysterieuze verbondenheid tussen God en het kwaad. ‘God is wellicht ruiger dan wij denken’ zo beaamt Jager Van Ruler, maar hij lokaliseert die ruigheid niet in het metafysisch mysterie, maar in het aards gevecht om humaniteit. ‘God is in de kanker, maar dan als de witte bloedlichaampjes in het zieke lichaam. God is op het kerkhof, maar dan als een pacifist op een raketbasis, grimmig als Jezus bij het graf van Lazarus.’ (OB 38; LL 232) Jager zet al zijn kaarten op deze strijdende en hopende God, die inzet bij de feiten maar er niet mee wit eindigen. (LL 38 – 43) Wij moeten dan ook niet monotheïstisch over God spreken, maar altijd over God temidden van de goden. Hij heeft van meet of aan concurrentie.

Vanaf den beginne is God een strijder. ‘Gods eerste woord is niet een bevestiging van het bestaande, maar een uiting van verzet. ‘Er zij licht’ is een uitbarsting van woede, zoals ‘Lazarus, kom uit’. (LL 108v.) Of Hij het ooit zal winnen? Dat is niet bij voorbaat een uitgemaakte zaak. Soms lijkt zijn scheppingswerk alsnog te mislukken. Maar wij helpen het Hem hopen …. (LL 109). Dit is geen theologie van de glorie, noch een theologie van het kruis, maar een theologie van de zinvolle strijd.

Natuur en schepping

Jagers theologie krijgt daarmee behalve een uiterst modern en mondig ook een ouderwets manicheïstisch trekje. Bovendien hangt er ook voortdurend een vleugje Marcion omheen. God staat immers op zeer gespannen voet met de natuur en vecht met een groot deel van de werkelijkheid een oorlog om licht en duister uit. ‘Ik geloof in de Vader als Schepper en niet in Stiefmoeder Natuur’, lezen we – in een van de vele variaties waarin Jager de spanning tussen natuur en schepping opvoert. (OB 52) Een mens die samenvalt met zichzelf, is een dood mens. Mens zijn is zich verwijderen van zijn oorsprong, is: aan cultuur doen. ‘De mens zoals hij is, leidt een onnatuurlijk leven.’ (GO 165) Deze antropologische onaangepastheid van de mens aan de natuur krijgt bij Jager een theologische verdubbeling. De schepping ligt evenveel achter als vóór ons. Zij is een schepping onderweg, nog onvoltooid op weg naar haar voleinding. (LL 171) De natuur is daarbij het vertrekpunt, niets meer dan de ruwe stof waaruit wij de schepping nog moeten boetseren. (LL 116) Zij kan in geen geval als norm functioneren voor ons denken en handelen. De natuur is immers wreed voor het zwakke, grillig als een dictator, ondoorgrondelijk in haar dubbelzinnigheid; ‘de wet van de natuur is de wet van de jungle’. (OB 53, 75) Daarentegen verbindt de schepping zich met het humane. ‘De schepping is niet de natuur in haar onevenwichtigheid van leven en dood, met haar ijzeren vuistregel van het recht van de sterkste. De schepping biedt nu juist ruimte aan de meest weerloze creatuur, aan alles wat onmachtig is om zichzelf in leven te houden. De wolf is nog niet wat hij zijn moet.’ Aldus Jager in de boeken waar hij het opneemt tegen het natuurlijkste feit dat er is en waarin zich at het kwaad in de natuur heeft samengebald: de dood. (DG 116; LL 108) Ook de dood zal in de schepping tenslotte het loodje moeten leggen. Een absurd lijkende consequentie, waarin Jager in feite niets anders doet dan de lijn van de mondigheidstheologie van de jaren zestig rechtlijnig doortrekken. Dat ‘de grenzen van het creatuurlijke niet verward moeten worden met wat wij momenteel voor onze menselijke conditie aanzien’, is een eye-opener die we ons dankbaar door Jager kunnen laten aanleunen. (DG 125) We leggen ons immers veel te gauw en te vroom neer bij het wanneer en het hoe van de dood. Maar die laat zich toch ook weer niet eindeloos uitstellen? Stuiten we niet in het dat van de dood op ‘grenzen van het creatuurlijke’ die – of ze nu door God zelf zijn vastgesteld of niet – in elk geval onwrikbaar vast in de ontologie verankerd zijn? Jager deinst ook dan niet terug voor de uiterste consequentie van de maakbaarheidsidee: als de evolutie zich voortstuwt via mutaties, dan wij dienen nu onze eigen evolutie ter hand te nemen en rekening te houden met een mutatie naar een anders verlopende evolutie ! (DG 119) Hier lijkt het ‘utopische’ langzamerhand met het ‘realisme’ op de loop te gaan. ‘Wij ervaren onze biologische constitutie niet meer als een noodlot, maar als een gegeven waarmee wij vele kanten opkunnen’, horen we (DG 118). Inderdaad, vele. Maar Jager zelf lijkt bier ‘alle’ te lezen.

Nergens wordt de minachting tegenover het natuurlijke door Jager sterker op de spits gedreven dan hier. De band tussen natuur en schepping lijkt niet opgerekt, maar doorgesneden. Is de God die ons met de natuur heeft opgezadeld nog wel dezelfde als die met ons de schepping wil voltooien? Is de God van het einde nog wel die van het begin? Het Godsbeeld komt onder een bijkans ondraaglijke spanning te staan, die alleen trinitarisch kan worden uitgehouden; van de Vader snelt Jager via de Zoon (de Middelaar) naar de Geest. De Geest is de goddelijke trekkracht naar voren, die het ongenoegen met de feiten vertolkt (DG 74), maar legt tegelijk ook de verbinding tussen wat is en wat komt (OB 142). De band tussen natuur en schepping lijkt doorgesneden, schreef ik. Maar uiteindelijk lezen we toch nog dat ‘de Geest alles (kan) opnemen wat de natuur biedt, omdat het zijn eigen natuur is’. (GO 116) ‘De schepper staat nog op voet van oorlog met de natuur’, schrijft Jager, en komt daarmee in de buurt van Marcion – die hij echter tegelijk in dit ‘nog’ weer rakelings passeert.

God blijkt tenslotte niet essentieel tegenover het natuurlijke te staan, maar accidenteel. Blijkbaar is God toch niet wezensvreemd aan de natuur, maar heeft Hij er van den beginne af aan op een of ander wijze ook deel aan. Het wantrouwen in de natuur kan dan ook niet principieel en definitief zijn, maar hoogstens de uitdrukking van een voorlopig voorbehoud: de natuur is zichzelf nog niet. In haar dubbelzinnigheid schuilt naast het kwade ook het goede. Er is ‘in de natuur naast veel wetteloosheid ook jets van de messiaanse manier het kwade te keren door het goede: de evolutie gaat tegen de stroom in.’ (OB 73)

Op gelijke voet

De spanning in het Godsbegrip kan op deze manier hoog oplopen. Maar het is kenmerkend voor de antimetafysische inborst van Jagers theologie dat zij zich niet verliest in binnen-trinitarische speculaties over de verhouding tussen de Vader en de Zoon, maar deze niet-identiteit van God tot inzet van een volwassen spiritualiteit en ethiek maakt. Waarom wij achter blijven bij onszelf, is de vraag die God aan ons kan stellen. Wij zijn immers voor oneindig meer geboren dan voor wat wij er nu van terechtbrengen. Wat God met ons vóór heeft en wat wij voor mogelijk houden – dat is een hemelsbreed verschil. (VW 42) Maar anderzijds en omgekeerd kunnen wij ook God vragen of dat Koninkrijk van Hem nog wat wordt: of ook Hij niet achter blijft bij zichzelf. De inzet bij een mondige mens levert bij Jager zo’n ontraditionele, koene vorm van spiritualiteit op, dat sommigen haar niet anders dan ‘stuitend’ ervaren (W.H. Velema in Reformatorisch Dagblad). Ook wij mogen God het vuur na aan de schenen leggen. Wij gaan vanaf den beginne al samen op, als Gods medearbeiders, en niet als zijn slaven. (DG 12) ” ‘Laat ons samen mensen maken’, zegt God tot de mens’, zo interpreteert Jager Genesis 1:26 (LL 112). Wij worden van meet af aan door God voor vol aangezien. Door zo hoog in te zetten, is Blochs utopische eschatologie, dat ‘wij Hem gelijk zullen zijn’, niet ver meer weg. Doordat wij van af den beginne intiem in Gods complot zijn betrokken, mogen God en mens op voet van gelijkheid met elkaar verkeren. En dan kan onze mondigheid God zelf wel eens voor verrassingen plaatsen. Wij blijven, als Abraham bij Sodom, God telkens weer overkomen. (LL 176) Hij ‘wil ons rechtop zien staan, mondig in het gebed, steigerend tegen het lot’ (DG 74) – welnu, dat zal Hij weten ook. Via van Ruler en Rothuizen is de uitspraak dat wij het soms beter weten dan de apostel Paulus de gereformeerde theologie binnengekomen. Jager gaat nog veel verder: wij weten het soms beter dan God zelf en moeten Hem – de grote Andersdenkende – soms zelfs proberen te bewegen om op ons denkspoor over te gaan. ‘Hoor eens, God, U hebt de moed verloren, lijkt het wel, maar wit denken er anders over.’ (OB 44) Geloven is met God mee denken, maar als het moet ook voor Hem uit en tegen Hem in. Dat is de geloofshouding van een Job, die het beter weet dan God – maar die weigert daarna zijn hand nog op de mond te leggen. Over mondigheid gesproken.

‘Mensen komt uw lot te boven’

In deze stuwende vaart naar de voleinding toe, gaat alles om de voltooiing van de schepping. (OB 140) Ook de christologie en de ecclesiologie staan in dienst van dat doel. Beide zijn bij Jager dan ook nooit breeduit voor het voetlicht gekomen. Zeker, Christus is de voortrekker van een voltooide humaniteit, de ten top gevoerde belofte, maar Hij is niet de vervulling van de belofte zelf. (OB 118, 93) Hij is Middelaar, maar dan op zijn van Ruleriaans: ‘de messias is een middel en zijn rijk het doel’. Daarom doen wij Christus tekort door Hem teveel eer te geven. (ST 65; vgl. OB 115) Jager wenst niet langer dan nodig is stil te blijven staan aan de voet van het kruis. Zijn theologie is die van een strijdende, niet die van een lijdende God. De populariteit van het kruis in progressieve theologie acht hij ‘verdacht’. Jager leest Goede Vrijdag niet afzonderlijk, maar van meet of aan door de bril van Pasen, en Pasen weer door de bril van Pinksteren heen. In de Schriften is de opstanding de kern van de geschiedenis. Het kruis is in feite een totale nederlaag, die door het evangelie wordt uitgesloten. Het is uiteindelijk de opstanding die het kruis draagt, als een definitief nee tegen lijden en dood. (DG 176) ‘Zo blijven dan deze drie: Kerstfeest, Paasfeest en Pinksterfeest, maar de meeste van deze is het Pinksterfeest.’ (OB 115) We moeten dus niet willen blijven rondhangen op Golgotha en ons ingraven rondom het kruis. Drie dagen duurde voor Jezus het graf – voor Hem een helse eeuwigheid. Maar wij hoeven dat niet: ‘Die eeuwigheid van drie dagen kan worden teruggebracht tot een oogwenk.’ (LL 147) De zuigkracht van het graf wordt teniet gedaan door de trekkracht van de Geest.

Voor de Geest wit Jager dan ook breed uithalen. Hij schept immers mondige mensen en maakt ons ontvankelijk voor het herstel van de schepping. Op Pinksteren zijn we volop partners en meedenkers geworden in het project schepping. Pinksteren is bij uitstek het feest van de 20e en 21e eeuw, de pneumatologie is een theologie voor volwassen mensen. Pas door de bril van Pinksteren begrijpen we dan waarom het eigenlijk ging op Pasen. Pinksteren is de exegese van Pasen: de opstanding van Jezus is het beslissende begin van een opstand tegen de domme feiten, en tegen het Domste Feit Dood. ‘Pasen zegt dat wij zullen winnen, Pinksteren zegt dat jj zullen winnen.’ (LL 170) Terwijl Bonhoeffer een verbinding zocht met de moderniteit in de christologie van de lijdende God, zoekt Jager die in de leer van de Geest. Zowel Gods ja op de mondigheid van de 20e eeuwse mens als ook zijn nee tegen de status quo, zowel de secularisatie als de kritiek worden bij Jager in deze locus ondergebracht. Jagers hele pneumatologie wordt samengebald in het lied van Tom Naastepad dat hij keer op keer in kerkdiensten liet zingen en dat ook als motto van Liever langer leven fungeert: ‘Mensen komt u lot te boven / wacht na dit een ander uur / Gij moet op het wonder hopen / dat gij oplaait als een vuur / want de Geest zal ons bestoken, / nieuw wordt alle creatuur.’ (Gez. 300:5) (vgl. DG 74, 99)

Wanneer de Geest zo breeduit op de schepping en de voltooiing wordt betrokken, kan de kerk hem niet weer voor zichzelf houden. De ecclesiologie heeft bij Jager nooit een zelfstandige plaats ingenomen. De kerk is immers een noodoplossing, zoals Christus noodmaatregel is. Ook zij is middel, geen doel. Christen wordt men om mens te worden en niet omgekeerd. Kerkgroei dient dus ook nooit de primaire doelstelling van de evangelisatie te zijn. ‘Alles gaat om de schepping.’

Het mooiste, maar ook het meest nuchtere schreef Jager m.i. over de kerk in Oude beelden spreken een nieuwe taal. Over de kerk als bolwerk van burgerlijkheid, niet aantrekkelijk genoeg omdat ze niet aanstotelijk genoeg is. Maar ook over de kerk als een vreemde gemeenschap van vreemden, elk met hun eigen geheim dat ze delen in God. Een gemeenschap van individualisten, die met elkaar een BAT-relatie onderhouden: Believing Apart Together. (OB 158 w.) De teleurstelling van een missionaire theoloog, dat de kerk niet wervender is; de wijsheid van een pastor, die mensen hun eigen geheim niet afneemt; de ontnuchtering van een lastig kerklid, dat onder het mom van ‘we moeten elkaar vasthouden’ al menig machtspolitiek spel heeft zien spelen – ze komen bier allemaal aan het woord. De uitdrukking die dan volgt, dat de kerk moet worden gezien ‘als proefpolder van het Rijk’, misstaat in het theologisch landschap van Jager geenszins, maar lijkt me toch een zwerfsteen, van elders aangevoerd. (OB 131)

Een dunne wand

Dat Jagers theologie niet bang is voor ijzeren consequenties, blijkt tenslotte uit zijn eschatologie, dat is voor hem: de leer van de voltooide schepping. Eenmaal begonnen met het aardse, eindigt hij er ook mee. Eenmaal de hemel gehorizontaliseerd, dan ook de geschiedenis vereschatologiseerd. De voleinding van het Rijk Gods voltrekt geen breuk met de geschiedenis, maar vindt plaats binnen de geschiedenis zelf. Beide zullen op het punt des tijds naadloos in elkaar kunnen overlopen. Futurologie en eschatologie zijn weliswaar niet hetzelfde, maar hoeven ook weer niet principieel uit elkaar gehouden te worden. Tussen wetenschap en Rijk Gods ligt, hoewel er geen sprake is van identiteit, toch een ‘verbinding’, een ‘overgang’, een ‘brug’. ‘De wetenschap gaat het mysterie tegemoet. De politiek gaat het heil tegemoet. De evolutie gaat het punt des tijds tegemoet. (…) Er is geen absolute tegenstelling tussen geschiedenis en laatste dingen’. (LL 141) ‘Wij zijn slechts door een dunne wand van Hem gescheiden. Het tijdelijke en het eeuwige vrederijk zijn veel dichterbij dan wij denken. Het aardse heil gaat vooraf aan het eeuwige, maar uiteindelijk zal blijken dat geen heil zo aards is als het eeuwige heil.’ (OB 134). De kwalitatieve omslag in het Rijk Gods is daarmee geen sprong in het onbekende, maar is als water dat langzaam warmer wordt: opeens merken we dat het kookt (WM 77). Het is opeens anders – maar het andere beyond zich al in het eendere.

Als ergens blijkt hoe tegendraads Okke Jager kon theologiseren dan is het bier. Wanneer de geschiedenis als theologische categorie langzaam maar zeker wordt ingeruild voor de natuur, de politieke visie het aflegt tegen het korte-termijnpragmatisme, het vooruitgangsgeloof wordt vervangen door scepticisme of holisme – juist dan doet Okke Jager ‘een snuifje chiliasme in de pap van de toekomstverwachting’. (WM 76) Hij praat geestdriftig over het aardse, duizendjarig vrederijk, een ‘explosie van humaniteit in de politiek-sociale orde’. Hij doet dat zo gloedvol en overtuigd dat je zou denken dat het Godsrijk al bij ons al voor de deur staat en slechts wacht totdat iemand het opendoet. (OB 124) Hoe overspannen deze toekomstbevlogenheid ook aandoet, Jager trekt daarin eigenlijk alleen de lijn van zijn anti-metafysische inzet in uiterste consequentie door: als er geen Twee Ruimten bestaan, bestaan er ook geen Twee Tijden.

De hoge C

De toon die Jager aanslaat in zijn toekomstverwachting is velen te hoog gegrepen. Dezelfde hoge C klinkt ook door in zijn verzetsboeken tegen de dood: de meeste gelovigen kunnen er gewoon niet bij, hoe graag zij het ook zouden willen. De hoeveelheid energie de verbeeldingskracht waarmee Okke Jager zijn theologie gevuld en opgespannen heeft – en die hij tot aan zijn sterven toe, trouw aan zichzelf, wist te mobiliseren – ontbreekt menigeen. Daarin was Jager andermaal werkelijk verbluffend en uitzonderlijk. Maar dat constateren en het daarbij laten, dat is je bewondering voor Jager gelijk op laten lopen met een geringschatting van jezelf; en dat kan niet de bedoeling van een leermeester met zijn leerlingen zijn. Beter is dan om iets van zijn theologisch engagement over te nemen.

Jagers soort theologie heeft ondertussen de wind bepaald niet mee. Mondigheid en geschiedenis zijn minder in tel dan natuur en de kosmos. De eschatologie legt het nu of tegen de ecologie, de hoop tegen de wijsheid. De ‘mondige mens van de 20e eeuw’ wordt nu voor antropocentrist versleten, en wordt dringend verzocht een toontje lager te gaan zingen. De strijdende God dreigt te worden verlaten voor de ‘vernevelde’ God van de kosmische religie. (OB 68) Maar iets van de koppige onbuigzaamheid waarmee Jager aan de eerste bleef hangen moet toch school kunnen waken?

* Geciteerde boeken van Okke Jager en hun afkorting:

ST: Schrale troost in magere jaren; Theologische kritiek in maatschappelijke krises, Baarn 1976. WM: Wij zijn niet machteloos; Tijdsbeeld met tegenwicht, Baarn 1979.

AE: Het andere in het eendere; Over het denken van Cornelis Verhoeven, Baarn 1982.

HW: Hier scheiden onze wegen, Ede 1983.

DG: De dood in zijn ware gedaante, Baarn 1984.

LL: Liever langer leven, Baarn 1984.

GO: Geloven wordt onwennig; Naar een tweede primitiviteit? Baarn 1987.

VW: De verbeelding aan het woord; Pleidooi voor een dichterlijker en zakelijker spreken over God, Baarn 1988.

OB: Oude beelden spreken een nieuwe taal; Geloven na de geloofscrisis, Baarn 1990.

Ik verwees ook naar het artikel van G.Th. Rothuizen, ‘Achter een glimlach; man en paard’, in: P.J. de Buck e.a. (red.), Tegendraads; opstellen aangeboden aan Okke Jager, Baarn 1988, 9 – 35. In dat boek is ook een volledige bibliografie van Jager opgenomen.

De geboorte van een lezer (Trouw, Letter & Geest 29 augustus 2009)

Van beslissende gebeurtenissen in je leven wordt zelden een foto gemaakt. En als er ooit een foto van gemaakt is, is hij soms onvindbaar. Dat overkomt mij nu.
090825FritsDeLange005Ik zoek vergeefs in de schoenendoos met familiekiekjes, het fotoarchief van mijn overleden ouders, zwart-witte opnames uit de jaren veertig tot zestig van de vorige eeuw, witomlijnd afgedrukt met gekartelde randen. Daarin moet ooit ook de prent van een klein Fritsje gelegen hebben, zo’n zes jaar oud, gezeten in de veel te grote rookstoel van zijn vader, met trots een opengeslagen nummer van De Spiegel voor zich, het Christelijk Nationaal Weekblad, waarop zijn ouders waren geabonneerd.
Mijn vader moet het moment echt een opname waard gevonden hebben; er werd nog niet gedachteloos digitaal voor het vaderland weg geklikt. Het ventje kan nog maar amper lezen en schrijven, zal hij gedacht hebben, en nu al met een volwassen blad voor zijn neus. Dezelfde vader die later zou zeggen dat zijn zoon weliswaar twee linkerhanden had, maar wel ’onmeunig met de penne’ (ontzettend bedreven met de pen) was.
De foto is niet meer te vinden. Een herinnering aan het moment zelf heb ik eigenlijk niet; zij is ooit tot leven geroepen door die foto, een moment dat op zijn beurt door mijn vader tot heugelijk ogenblik gemáákt is.
Het is behelpen, maar ik schep er nu maar de mythe van ’de beslissende gebeurtenis in mijn leven’ mee: daar in die rookstoel vond ooit mijn geboorte als lezer plaats. En al lezend ben ik geworden wie ik ben. Lees verder »

Altijd de wind in de rug (Letter & Geest 20 juni 2009)

Tags

,

Babyboomers, geboren in de eerste tien jaren na de Tweede Wereldoorlog, willen doorgaans van geen wijken weten. Ze weigeren in te zien dat ze een schakel zijn tussen de generaties, zelfs niet nu de ouderdom nadert. Frits de Lange vraagt zich af waarom.

Tot nog toe lachte de geschiedenis de babyboomer toe. Wie in het eerste decennium na de Tweede Wereldoorlog is geboren, kon rekenen op vrede en groeiende welvaart in de jaren vijftig, hoger onderwijs (nu ook voor vrouwen) in de jaren zestig, riante salarissen in de kennis- en diensteneconomie, goedkope huizen in de jaren zeventig en tachtig, en ten slotte de macht in de jaren negentig. Het ging de babyboomgeneratie doorgaans voor de wind. Als zij niet de ruimte van het establishment kreeg om zich breed en groot te maken, dan nam zij die zelf wel. Met de protestbeweging die door deze generatie werd gedragen werd een nieuwe toon gezet: Nederland veranderde van een verzuilde, hiërarchische samenleving in een individualistische, egalitaire samenleving, waarin zelfontplooiing de centrale waarde vormde.

Wie kan er iets hebben tegen een – nu vergrijzende – generatie die zoveel geluk heeft gehad? Waarom een bofkont zijn succes niet gunnen. Is dat geen ordinaire afgunst? Toch, onder het gemor van dertigers en veertigers over potverterende senioren, die in hun massale aanspraak op AOW en dure gezondheidszorg roofbouw zouden plegen op de volgende generatie, zit méér dan simpele jaloezie. Het verwijt dat de babyboomer treft, gaat over meer dan over rechten en plichten. Natuurlijk, het is onrechtvaardig dat een kleinere generatie jongeren in een onzekere, globaliserende economie de oudedagszekerheid van een grote generatie veeleisende ouderen zal moeten ophoesten.

Maar het probleem ligt dieper.

Lees verder »

Het zwitserlevengevoel en de AOW (Soeterbeeck RKK 24 maart 2009)

Tags

,

Het kabinet onderhandelde weken over hoe de crisis in Nederland moet worden aangepakt. Eén van de ideeën is de AOW-leeftijd van 65 naar 67 jaar te verhogen. Dit plan stuit op veel protest, maar is dat terecht? In Soeterbeeck een gesprek met Frits de Lange, ethicus en auteur van het boek ‘De armoede van het Zwitserlevensgevoel’, over de discussie omtrent de AOW.

Levensgenot
De Lange: “Ik zou het niet erg vinden als de leeftijd van 65 naar 67 zou gaan. Wat ik wel jammer vind is dat in de hele discussie bijna niemand stilstaat bij de inhoudelijke vraag over dit nut. Men kijkt alleen maar naar het economische belang.

Het dictaat van de zelfverbetering (Trouw, L&G 9 februari 2009)

Tags

, ,

Hoogleraar Maarten van Buuren herinnert zich precies de dag en het uur dat hij verloor wat hij altijd voor zijn ’ik’ had aangezien. Een routinevergadering, begin 2000, op het faculteitsbureau. Hem wordt koffie aangeboden, maar hij is niet in staat iemand aan te kijken of iets te zeggen. Hij vlucht in paniek naar huis en verschanst zich er dagen achtereen. Het is het begin van een diepe depressie, waarvoor hij zich laat behandelen. Het verloop ervan beschrijft hij in ’Kikker gaat fietsen! Of over het leed dat leven heet’. De gerenommeerde literatuurwetenschapper, vertaler en essayist, moet van zichzelf zeggen: „Ik besta niet meer, wat in de stoel hangt is een stoffelijk overschot. Ik ben niet meer. […] Ik word uitgevlakt, met de grond gelijk gemaakt, vernietigd. Het enige waarop ik mag hopen, is dat via medicijnen of zelfmedicatie de machine weer opgang wordt gebracht, opdat de wereld me in genade wordt teruggeschonken.

Darwin in Kampen

2009 Darwinjaar?

In Kampen was het dat al tien jaar eerder.

Gevoel voor verhoudingen.

Een studie over theologie, ethiek en evolutietheorie.

Een evolutionair wereldbeeld, een ethiek die de mens uit het centrum van de
aandacht haalt – wat betekenen zij voor onze visie op God en zijn verhouding tot de wereld? Als we geloven dat het evolutionaire proces ‘het werk van God’ (Hefner) is en daarbij tegelijk Darwins theorie van natuurlijke selectie volop serieus willen nemen, dan lijkt een aantal traditionele Godsvoorstellingen niet meer levensvatbaar te zijn. (hoofdstuk 5)

Okke Jager, theoloog van de hoop

Tags

,

Inspirerende voorgangers: Op 24 augustus 2008 sprak Lex Bohlmeijer, presentator van NCRV’s Schepper&Co, met hoogleraar Frits de Lange over theoloog Okke Jager. Dit is een bewerking van het radio-interview.

“Hij legde zich niet neer bij wat hem als feit werd gepresenteerd en kreeg daarmee iets van een querulant, onverzettelijk. Altijd bezig met de toekomst met morgen. Als iemand tegen hem zei `leg je nu maar neer bij vandaag’, dan weigerde hij beslist. Hij ging altijd voor een morgen, dat beter is dan vandaag.
Hij noemde dat zelf wel eens een ‘zeurderig verlangen’ naar het paradijs. Dat was nooit een terugverlangen naar vroeger, daarover hoorde je hem nooit. Integendeel: hij hield van futurologen die over de toekomst spraken. Hoewel hij er ook kritiek op had, was hij iemand van het 20e eeuwse vooruitgangsgeloof. Aan doemdenken had hij een hekel.”

Lees verder »